GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met ootmoedigheid bekleed.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met ootmoedigheid bekleed.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig, en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat den hoovaardige, maar den nederige geeft Hij genade. I Petrus 5 ; 5.

»Ootmoedigheid" is een kleed der ziel, dat van nature niet in den smaak van zondaren valt. »Z«(r/(tooedigheid" wordt soms nog prijslijk gevonden, j/«

»Zachmoedigheid" geldt nog als blijk van staal in het karakter. Maar swtooedigheid", ook wel als t^f^^moedigheid" vertolkt, stuit van nature tegen de borst.

Het gewaad der ootmoedigheid en verdeemoediging maakt den indruk niet enkel van een slavenkleed, maar van een slavenkleed waar schande aan kleeft, omdat, wie het draagt, niet zwichtte voor overmacht en zóó in boeien kwam, maar vüillig zijn handen aanbood, om die boeien te dragen.

Toch was het oordeel dat vroeger over de »ootmoedigheid" geveld werd, nog zeer verschillend van wat men thans hoort.

Ook vroeger was men wel niet ootmoedig en had men aan ootmoedigheid geen lust, maar uit eerbied voor het heilige dorst men haar toch niet veroordeelen, vond ze in een vrouw vooral schoon, voor kinderen betam-elijk, zeer passend bij wie ondergeschikt was, en maakte men alleen een uitzondering voor zichzelven. Een man^ een man in de wereld, een man van hooge positie, een man vooral met macht in de hand, kon niet ootmoedig zijn, en hem mocht men dit gemis aan ootmoet niet toerekenen.

Als het op sterven ging, en de doodsstrijd naderde, dan, ja, werd het gewaad der ootmoedigheid over den stervende gespreid; maar in het rijke en volle leven kon zulk een man van karakter met zoo ragfijn en zoo teeder gewaad niet optreden.

En op die wijze was het, dat men ook in onze Christelijke maatschappij, in naam de ootmoedigheid nog kerende, zich nochtans feitelijk aan den eisch der ootmoedigheid onttrok.

Maar in onze eeuw, vooral'in de tweede helft onzer negentiende eeuw, is dit veel erger geworden. De ootmoed, de deemoed, wordt nu openlijk en in beginsel aangevallen, en als sde hondendeemoed van het Christendom" aan spot en verachting prijs gegeven.

Ootraoedigheid, zoo roept men uit, is den mensch, den man van karakter onwaardig. Fierheid, niet ootmoed, moet ons karakter sieren. En het Christendom, dat op deemoed, en altoos weer deemoed, aandringt, verlaagt ons tot kruipende, ons zelven vernederende, slaafachtige wezens.

Op dien grond bestrijdt men dan ook, niet het gemis aan ootmoed in den veerkrachtigen man, maar juist den eisch tot ootmoedigheid, die van Jezus tot ons uitging, en acht dat de menschheid om verder te komen, allereerst breken moet met een Christelijke religie, die gelijk men dan zegt, ons de ruggegraat knakt, opdat we vooral zeer diep zouden buigen.

Juist deze bittere bestrijding van den ootmoed, heeft echter dit goede gehad, dat ze weer alle aandacht gevestigd heeft op het veelzeggende feit, dat Jezus metterdaad zoo rusteloos en zoo onverbiddelijk op den ootmoed heeft aangedrongen, en dat een Christelijke religie die het kleed der ootmoedigheid mist, met de Evangeliën, en met heel de Schrift voor oogen, kwalijk Christelijk kan genoemd worden.

En dit nu was verre van overbodig.

Ontkend toch kan niet, dat de Christelijke religie, de Christelijke kerk, de Christelijke predikatie, het Christelijke karakter, de Christelijke levensusantie, de Christelijke levenswijze, waardoor ze zich ook kenmerkten, bijna nimmer herkend werden aan den hoofdtrek der »ootmoedigheid."

Wel soms een kort vermaan tot deemoed. soms een eeresaluut aan de ootmoedigheid uit de verte; maar hart en zin bezielende, vanzelf uitkomende en sterk sprekende sootmoedigheid", kan allerminst gezegd worden dat het Christelijk leven en het Christelijk karakter sierde.

Veel hooge harten, veel hooge borsten, veel hooge tonen en hooge stemmen, vooral zoo er persoonlijk iets haperde, of het welbeminde, lieve ik^ van zijn hoogheid gekwetst werd.

Maar ootmoedigheid van zin, van hart, in toon en stem, in blik en gelaat, in houding, in wijze van optreden, zeg zelf zoudt ge niet aan de waarheid te kort doen, zoo ge die als het gemeene kleed gingt aanzien, waarin wij zelven, en met ons onze broeders en zusters omwandelen?

Zelfs was die eer hoogmoedige dan ootraoedige stemming derwijs algemeen, dat we over heel die stukken in de Evangeliën, die van den ootmoed handelen, vaak met ongeschokte en onverschrokken conscientie heenlazen, als dachten we: sDat toekeeren van uw linkerwang als men u op de rechterwang slaat, nu ja, dat staat er wel zoo, en dat moet van Jezus' lippen wel roerend schoon geklonken hebben, maar dat geldt voor ons zoo niet. Dat is niet om na te komen."

Zoo was niet enkel de ootmoed schaarsch geworden, maar zelfs de prikkel van den eisch tot ootmoed afgepunt.

En daarom was het zoo heilzaam, dat de vijand van Christus zich in zijn woede juist op dien ootmoed wierp.

Nu toch heeft hij juist dien prikkel weer aangescherpt, de eere van Jezus weer in voller licht doen treden, en zijn ze weer meerderen onder Gods kinderen, die, onder hartelijk zuchten en smeeken, naar het kleed der ootmoedigheid de zoekende hand uitsteken.

Niet dat ze het aireede gegrepen hebben, maar of ze het grijpen mochten.

Zijt ge ook van die?

Heeft het ook uw conscientie geraakt, dat we een religie belijden, die, bijna als hoofdtrek in het Christelijk karakter, op nederigen zin, op bescheidenheid, op zachtheid van gemoed, en op ootmoedigheid aandringt, en dat nochtans die schoone zielstrek zoo weinig in het Christelijk leven en onder Christenen uitkomt?

Kwaamt ge reeds zoover, dat ge ook uzelven hierin beschuldigt, en over uzelven verdrietig zijt geworden ?

En kunt, moogt ge roemen, dat de ootmoedigheid u althans weer een begeerlijk goed ^ftr^., een kostelijk sieraad, waarnaar uws zielsverlangen uitgaat? Zijn ze er reeds geweest de oogenblikken, dat ge de ootmoedigheid weer gegrepen hebt, waar hoogmoedigheid u verlokken wilde ? En kent'ge zoodoende weer de zielservaring, dat ootmoedigheid werkelijk zoet smaakt, de ziel verrijkt en in veerkracht van karakter zeer verre al dat vroeger opstuiven en fier op uzelven zijn, te boven gaat?

Met een stukske over de slijdzaamheid" trad ons blad, nu zeventien jaren geleden, in de wereld, en wat we toen schreven, herhalen we nog: Als er twee zijn, wien de scherpte van het staal door het vleesch gaat, de ééne een held op het slagveld, die dapper terugslaat, en de ander een kranke, die zonder bedwelmd te worden, een gevaarlijke operade ondergaat, oefent dan die laatste, omdat hij niet terugslaat, maar zich gansch stille houdt, so)ns minder veerkracht?

Als Jezus, toen hij gescholden werd, niet wederschold, en toen hij een slag op het aangezicht kreeg, zelfs de hand niet dreigend ophief, was dit toen uit zwakheid?

Is een martelaar, die, zonder zich te verweren, in den dood gaat, daarom een lafaard?

Is zich laten gaan, en uitvaren, en kaakslag met kaakslag beantwoorden, en hoog in toon zijn, bewijs van kracht.^ en verraadt daarentegen de man die zich inhoudt, die zich bedwingt, die meester van zichzelf blijft, onmacht?

Maar immers, ge gevoelt aanstonds, dat juist het tegendeel waar is. Hoogmoedig zijn is kracht van zelfbedwang missen^ en alleen ootmoedig zijn verraadt werkelijke kracht, kracht der ziele, kracht die niet uit u is, maar van God, de Fontein aller goeden, u toekomt.

Ootmoed is een der schoonste vruchten van de geestelijke practijk uwer belijdenis.

sik geloof, alzoo betuigt ge, in God Almachtig, den Schepper des hemels en der aarde, " maar, eilieve, doet ge dat waarlijk? Gelooft ge, dat Hij, dat eeuwige Wezen, uw God is, en dat gij niets dan een stofje aan de weegschaal, een druppelke aan den emmer zijt, en dat ge u geen dierken zoo klein in vergelijking met uzelven kunt denken, of, zelf bij uw God vergeleken, zijt ge nog duizend-en tienduizendmaal nietiger en kleiner?

En is er dan reden, is er oorzaak, voor uw hoogheden ? Of zijn ze allemaal in u, creatuur van dien hoogen God, niet eer kortweg belachelijk en zot ?

Ge belijdt, dat die hooge God, bij het indenken van wiens hoogheid ge reeds duizelt, alle ding regeert en bestuurt, en dat als Simeï u scheldt, het God was, die tot Simeï zeide : Scheld David; — en zie, alsof er geen God in den hemel bestond, en op aarde alle ding beschikte, vliegt gij op, zoodra men u op de teenen trapt, en ge doet als de hond die bijt in den steen, en niet denkt aan de hand die dien steen wierp.

o. De geestelijke practijk uwer belijdenis gaat zoo ver en zoo diep.

Ge belijdt toch ook: »ln zonde ontvangen en geboren te zijn, in uw schuld verloren, tot alle goed onbekwaam, en in uw beste werken nog met zonde bevlekt en besmet", — en zie, als het er nu op aankomt, slaat niet de tollenaar op de borst, om naar God om vergiffsnis te roepen, maar spitst zich de tong tegen wie iets op u aanmerkt. Bitter meest, soms zelfs giftig.

Uw belijdenis loopt voor God in het gebed, in het Onze Vader^ uit, en daarom bidt ge eiken dag: sGeef ons ons dagelijksch brood en vergeef ons onze schulden, ^^/z? 7i wij vergeven onzen schuldenaren'\ en intusschen vergeeft ge uw schuldenaren niet^ en mist dus het zegel van de verzoening van uw eigen schuld; en ge eet wel uw dagelijksch brood, maar dat andere dagelijksch brood, dat uw ziel in de verzoening door Christus' bloed moet vinden, weert ge van uw ziele af.

En niet maar één, die hierin schuldig staat, maar telkens als weer een broeder u zijn hart oprecht ontsluit, hoort ge ook bij hem diezelfde klachte.

En als het dan nog maar tot een klachte^ een aanklacht van u zelven komt. Wie een gapende wonde heeft, en buiten kennis ligt, bloedt dood En alleen wie zijn wonde merkt., en het bloed stelpen wil, is te redden.

o. Als het de zake uws Gods geldt, en ge voor een zaaksgerechtigheid pleit, wees dan dap per, en zie hoe uw Heiland, zie hoe zijn apos' telen dan spreken met een hemelsche kracht., van deinzen noch van wijken wetend.

Maar als het uw persoon., uw ik, uw naam, en niet den naam des Heeren geldt, betoon dan datlrin uw geestelijke kracht, uw meerdere genadegave, den innerlijken rijkdomuwer ziele, niet dat ge het niet voelt en er geen pijn van hebt, maar hierin, dat ge zonder een spier op uw gelaat te vertrekken, uw hand boven deze brandende kaars houdt, en alzoo uw recht, uw zedelijk, uw Christelijk recht bewijst, om het kleed der ootmoediglieid voor Gods oog en der menschen oog te mogen dragen.

Want vergeet het niet, het skieed der ootmoedigheid" is een gewaad der eere.

Het kleed waarin uw Heiland gezien is, en daarom alle aardsche kleed der eere in waardij te boven gaande.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Met ootmoedigheid bekleed.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's