GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Bazuin geeft Prof. Bouwman enkele nuttige wenken omtrent de zoogenaamde „losmaking" van minder gewilde predikanten van hunne gemeente.

Het is den Kerkeraad niet geoorloofd dea dienaar des Woords zonder wettige oorzaak te ontslaan. De K. O. bepaalt hieromtrent in Art. XI dat »de kerkeraad hare Dienaars zonder kennis en oordeel der Classe niet mag verlaten". Het woord verlaten wil hier zeggen; verstoeten, wegzenden, dimittere.

De Classis is geroepen toe te zien dat ook in dezen alles eerlijk en met orde geschiede. De meerdere vergadering onderdrukt wet de gemeente, regeert halr nietf veel minder tiranniseert zy maar zii is daar om te waken voor de rechten der kerk, zoowel voor de rechten der gemeenten als voor die der ambtsdragers.

Nu mag een Kerkeraad, als representerende de eemeemef den dienaar des Woord ontslag geven lis h'i er zelf om vraagt en wanneer de classis hier in toestemt. In een gewoon geval, als de die-„far eene roeping heeft ontvangen naar elders en Se verhouding tusschen kerk en dienaar goed is, fevert d? t gefne moeilijkheden op. Dan geeft de kerkeraad een attestatie, die door de classis wordt goedgekeurd, en met de getuigschriften van gemeenten en classis kan hij ontvangen worden m ziine nieuwe standplaats en bevestigd worden.

Maar anders is het wanneer de dienaar niet wil vertrekken en de kerkeraad hem wil ontslaan. Dan moet de classis optreden om te beoordeelen of de redenen wettig zijn of niet. , , .

Welke de oorzaken zijn, die een losmaking wettigen staan niet in de K. O. Waarschijnlijk hebben onze vaderen geoordeeld dat dit niet noodig was, wijl zij in Art. 80 de redenen opgesomd hebben, om welke zonden een dienaar moet worden geschorst of afgebet, en wijl zij vertrouwden dat de classis in elk bijzonder geval de reden konden beoordeelen die al of niet noodzaakten tot het geven van het' ontslag. In 't algemeen is het duidelijk dat wanneer een dienaar verkeerd leert, zich slecht gedraagt of de gemeente verwaarloost, er reden is om een dienaar zijn ontslag te geven. Hij is dan niet waardig zijn ambt langer te bekleeden. De gemeente k.n niet verbonden blijven aan een predi kant die in lijnrechten strijd met het Woord en de belijdenis handelt. Doch juist omdat er zoovele gevallen kunnen voorkomen, waarin de verhouding tusschen kerkeraad en leeraar minder goed is, waarin zaken van persoonlijken aard, karaktergebreken, gebrek aan vertrouwen, gemis aan waardeering, enz. kerkeraad en dienaar van elkander ver vreem den en men elkander niet recht verstaat of allerlei onbewezen beschuldigingen worden ingebracht of men geraakt is in een doolhof van moeilijkheden, is het noodig dat de kerkeraad niet zijn eigen rechter is, maar dat de classis de grieven beoordeelt en eerlijk naar den Woorde beoordeelt of het noodig is dat de band verbroken wordt.

De classe en de kerkeraden mogen met de toepassing van dit artikel wel zeer voorzichtig zijn. De. ervaring van de laatste jaren heeft het overvloedig getoond, dat er soms gespeeld wordt met de losmaking. Wanneer er allerlei moeilijkheden in een gemeente gekomen zijn, als het niet goed gaat in de gemeente, dan gaat de classis soms, in plaats van de zaken in het reine te brengen, den knoop eenvoudig doorhakken. Zij maakt den predikant los van de gemeente en stelt hem beroepbaar voor de andere kerken.

De wijze waarop dit somtijds geschiedt is o. i. ongeoorloofd.

Het gebeurt toch dat er aanklachten van onstichtelijken wandel worden ingebracht tegen den dienaar des Woords. Bij onderzoek blijkt dat hij ja zich onvoorzichtig gedragen heeft, m-ar of al die beschuldigingen waar zijn, men aarzelt het te gelooven, in elk geval het is niet bewezen. Maar de eenheid in de gemeente is verbroken. Een deel houdt het met den predikant, een ander deel wil absoluut van hem ontslagen zijn, men blijft weg van de bediening des Woords. men houdt het tractement in, en het einde van de geschiedenis is — los making.

Op een andere plaats is een dienaar onberispelijk in leer en leven. Maar hij heeft zijn karakter niet mee. Hij is wat lastig en driftig. Nu zijn er leden van den kerkeraad die ook niet van de .selfzucht gespeend zijn, die gewend zijn zelf den toon aan te geven. En er komt botsing. Men verwijt den dienaar dat hij niet genoeg ingeleid is, misschien wel dat hij niet bekeerd is. In één woord, de ligging van sommige toonaangevende broeders is een andere dan die van den predikant. De toestand schijnt onhoudbaar. Men wordt niet meer gesticht. De predikant heeft geen leven meer. Wat gebeurt ? Men klaagt bij de classis, men wil los van den predikant. En wat doet de classis ? Orh! zij is met de zaak verlegen. Als zij recht doet en ook de ouderlingen tot haar plicht brengt vreest zij dat het kerkverband zal verbroken worden. Eindelijk, na lang aarzelen met bezwaar, maar, — omdat het niet anders kan, wordt de dienaar losgemaakt van de gemeente.

Zoo zouden wij andere voorbeelden kunnen noemen. Maar genoeg om te gevoelen dat bij de losmaking niet aliijd gehanield wordt naar het recht. En toch het recht moet hooggehouden. Allereerst om Gods wil, maar dan ook heeft de gemeenteen de predikant er behoefte aan.

Wanneer een predikant werkelijk zich misgaan heeft, dan moet hij niet worden ontzien, en moet hij gestraft. Geen zwak medelijden of overgevoelige deernis mag het oordeel beheerschen, maar het recht. Al zou hij desnoods geschorst of afgezet moeten worden, er moet recht gedaan. Maar daartoe moet een grondig onderzoek ingesteld worden. En juist dit is de fout van vele kerkelijke vergaderingen, dat men in tuchtgevallen niet grondig onderzoekt en teveel op indrukken afgaat.

Zeer voorzichtig echter zij men, wanneer onbe wezen beschuldigingen of persoonlijkheden de oor zaak van de moeilijkheden zijn. De twistende partijen moeten zich verzoenen, zich bekeeren van hun zondigen weg en in liefde elkander dragen.

Het kan evenwel zoo zijn dat er geen oorzaak van schorsing of afzetting is en dat het toch onmogelijk blijkt, dat predikant en gemeente langer samenleven. Doch ook dan moet ge'et worden op de rechtspositie van den predikant. Naar het Gereformeerd Kerkrecht is een predikant alleen dienaar des Woords als hij in verband staat met de plaatselijke kerk. Daarom sprak ook de Synode van Groningen in 1899 J^et terecht uit, dat «ontslag des leeraars van den dienst zijner kerk met behoud van zijn ambt of radicaal alleen kan geschieden, wanneer er nog zekere ambtelijke relatie tusschen beiden blijft bestaan, zij het dan ook eene niet actief ambtelijke". (Art. 121). Wanneer niet naar dezen regel gehandeld wordt dan zou de dienaar, die losgemaakt is, naar het strengste recht niet meer het Woord en de Sacramenten mogen bedienen, dan zou hij gelijk staan met een prooonent En wat zeer bedroevend is, wij krijgen eenè klasse van predikanten, die geen predikant meer zijn, die als geteekenden worden aangezien, die vaak aan allerlei verdriet en smaad zijn blootgesteld, en veelal een kommervol bestaan hebben.

Om die reden mogen de kerken Vel eens naden ken over de rechtspositie van den dienaar des Woords. De rechtspositie van dejlosgemaakte dienaren blijkt soms treurig te zijn. Wat moeten zij doen? Zij hebben ook niets anders geleerd dan wat noodig is voor de bediening des Woords. Met den rentmeester van Luc. 16 ; 3 kunnen velen zeggen: wat zal ik doen? «graven kan ik niet, te bedelen schaam ik mij". Maar van wien zal een losgemaakte zijn onderhoud ontvangen? Van de kerk, die hij vroeger diende? Zeker, dat kan wanneer hij dienaar dier kerk is gebleven op een vast wachtgeld. Maar wee hem wanneer er bij de losmaking geen vaste stipulatiën gemaakt zijn, tot regeling van de finantién Ongelukkig ook in de meeste gevallen de die naar, die bij de gunst van de classis moet leven. Wanneer een deel der classicale kerken van den beginne bezwaar had tegen de losmaking, bezwaar ook om jaarlijks mede te betalen tot het wachtgeld, dan komt de losgemaakte in een nioeilijke positie. Immers, de classis staat geheel buiten definantiën der plaatselijke kerk, en kan een plaatselijke kerk wel dringen om iets te betalen, maar niet dwingen. Zal een classicaal besluit om finantieel een broeder te steunen bij den voortduur rechtskracht bezitten voor den armen dienaar, dan moeten alle plaatselijke kerken dit classicaal besluit hebben geaccepteerd. Een classicale vergadering is geen rechtspersoon, eene plaatselijke kerk wel; om al die redenen moet, wanneer het noodig is tot losmaking over te gaan. allereerst de rechtspositie van den dienaar des Woords geregeld worden.

Vroeger kende men nog een ander middel om van een dienaar des Woords los te worden, nl. het verplaatsen. Art. XI zegt dat als de plaatselijke kerk den dienaar niet meer kan onderhouden, de classis zal oordeelen of de voorschreven Dienaars te verzetten zijn of niet.

Het woord verzetten wil hier niet zeggen, dat de classis den predikant verplaatst van de eene plaats naar de andere, zooals dat bij Rome geschiedt of zooals een ambtenaar door de regeering verplaatst wordt. Dit is hiërarchisch. Het zou in sommige gevallen wel eens gemakkelijk zijn om moeielijkheden te bezweren, maar het beginsel deugt niet voor de kerk van Christus, de kerken staan niet onder voogdij Maar de classis sprak haar oordeel uit of het wenschelijk was dat iemand eene plaats verliet, en zij oefende invLed uit dat de predikant een beroep kreeg.

Dat kon vroeger in de i6e eeuw, toen er zooveel behoefte was aan predikanten, beter dan nu. Menig verlegen predikant werd zoodoende uit zijne ellende verlost, en menig gemeente van een ongewenscht predikant bevrijd. Thans heeft deze bepaling geen beteekenis meer.

Trouwens, wij gelooven dat deze bepaling niet in de K. O. thuis hoort. Voor zoover zij iets beteekent ligt zij reeds opgesloten in het voorgaande, om die reden kunnen wij ons geheel vereenigen met het voorstel van de Deputaten der Generale Synode van 1902 tot revisie van eenige artikelen der kerkenorde om deze bepaling eenvoudig te laten vallen.

Wat Prof. Bouwnaan hier opmerkt, is vol komen juist.

Waar een aanklacht tegen een predikant bestaat, dient de classis recht te doen, hetzij door den schuldige te veroordeelen, hetzij door den onschuldige te beschermen.

Maar de steeds meer in zwang komende methode om in lastige gevallen het op een akkoord te werpen en zonder tuchtoefening den Dienaar des Woords ontslag te verleenen, maakt de rechtspositie der predikanten onzeker, schendt het rechtsgevoel der kerken en werkt verkeerde practijken in de hand.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's