GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR, P. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, hoog leeraar te Leiden. HET CHRISTELIJK LKVEN. Haarlem. De Erven F. Bohn. 1910.

III.

Hoe lich in dit werk het gemis van scherpe, van nadere bepaling der begrippen en daarmee samenhangend „dooreen gebruiken" van termen wreekt in gemis van doorzichtigheid, komt op meer dan één bladzijde uit. Zoo in het hoofdstuk over: DE CHRISTELIJKE MORAAL EN HAKE KENBRONNiN, op p. 15. De Schrijver z^ daar eerst, dat de Christelijke ethiek wijder van omvang is dan de dogmatiek; verder, dat de ^floraal zeker geen aanleiding heeft om uitvoerig te handelen over, op die pagina met name genoemde leerstukken; eindelijk, dat de Christelijke moraal ook maatschappelijke en cultuurtoestanden moet toelichten. Hier toch moet men, om den zin zijner woorden te doorzien, maar weten, dat hij het overal heeft over Cbristelijke ethiek en nergens over Christelijke moraal. Dit gemis van scherpe bepaling der begrippen vindt men niet alleen in het boek, doch ook reeds inden titel: HET CHRISTELIJK LEVEN.

Het is 'n mooie titel, 'n klinkende, 'n zelfs ietwat opzichtige. Maar de titel van een wetenschappelijk werk moet toch zijn als de naam van den bewoner op de deur van zijn huis. Met dezen titel is men er echter volstrekt niet zeker op, bij Christelijke Ethilu terecht te zijn. Is toch niet „leven" ook al een woord van „verwarrend veelzijdige heteekenis, " en blijft bet dit niet zelfs mèt het praedicaat Christelijk ? Een nadere bepaling als b. v. W. HERMANN toevoegt, wanneer hij in het zde deel van zijn ETHIK, Tubingen 1909, -vanDAS CHRISTLICH SITTLICHE LEBEN spreekt, zou hier veel hebben verholpen. Het boek wil toch gaan over het Christelijk zedelijk leven.

Hiermede kom ik tot zijn inhoud.

Het wil van dat Christelijk zedelijk leven een beschrijving zijn.

PROF. DE LA SAUSSAYE verzekert ons toch meer dan eens, dat de moraal, de Christelijke moraal, waaronder wij dan te verstaan hebben de ethiek, niet praescriptief of voorschrijvend, maar descriptief of beschrijvend is.

Ook dit is een standpunt. Een standpunt, dat ook door anderen wordt ingenomen.

Doel van zulk een beschrijvende ethika is dan te komen tot 'n verklaring van het beschrevene, en als een voorbeeld daarvan mag gelden de ETHIKA van SPINOZA, waarbij betook gaat om het verklaren, het begrijpen, het „intelligere.”

Het bezwaar tegen deze methode is.dat ethika, voor zoover zij practisch is, even als logika, nu eenmaal geen bloot beschcij vende, maar ook een normatieve wetenschap is. Zij heeft voor te schrijven: hoe men leven moet, hoe men behoort te leven. Aan te wijzen de normen of maatstaven, waaraan het zedelijk leven, het wilsleven beantwoorden moet, zal de beootdee-ÜDg er het praedicaat goed aan toekennen. Iets wat echter allerminst uitsluit, dat de ethika die naar normen beoordeelt en daarbij praescriptief of imperatief is, wijl zij ook dient te beschrijven wat zij beoordeelt, teveDS descriptief is.

Het bedenkelijke ligt hier dan ook alleen in de eenzijdigheid.

Zelfs SPINOZA, die het op „normen" al evenrain begrepen had als Prof. DE LA SAUSSAYE op „begrippen", wijkt van zijn standpunt af.

En ook de Christelijke Ethika van den Leidscben ethicus blijft niet descriptief.

Het christelijk zedelijk leven is voor o. L. S. het leven van dea Christen; het leven dat bij de wedergeboorte of algeheele vernieuwing ontstaat, doordat in hem de macht der zonde gebroken en de wil ten goede werkzaam wordt, p. 175. H«t is het leven uit Christus, in wienGodzicb aan ons openbaart" p. 180.

In deze en dergelijke beschrijvingen van het wesen van het Christelijk zedelijk leven ligt voor mij het aantrekkelijke van dit boek; waardeer ik het als een Christelijke ethiek.

Hier voel ik de congenialiteit met 'nmensch voor wien Christus de Middelaar is tusschen God en ons.

Ook ben ik het goed eens met DE LA SAUS SAVE, dat Christelijk-zedelijk leven, het Chtistelijk-zedelijk leven van 'n Christen is. Want met hem en onzen mede-Christen VICTOR CATHREIN kan ook ik het niet anders zien of „Tiager der Sittiichkeit ist nur der Einzelpersönlichkeit.”

Maar, wanneer nu D. L. S. dat Caristelijkzedelijk leven eerst, onder het opscbrift: HET BEGIN VAN HET NIEUWE LEVEN, in zijn ontstaan en daarna onder het opschrift: DE ONTWIKKE­ LING VAN HET PERS03NLIJK CHRISTELIJK LEVEN, in zijn voortgang, zijn proces gaat beschrijven, zie ik hem telkens aftvijken van zijn standpunt, „dat de ethiek descriptief niet praescriptief is"; divergeeren van de aanvankelijk zoo scherp getrokken lijn der descriptie.

„Beschrijving“ toch van chiistelijk leven, van christelijk zedelijk leven, blijft ook deze ethiek niet.

Ik herinner mij, dat vele jaren geleden aan de Utrechtsche Universiteit de daar toenmaals opzienwekkende stelling werd verdedigd: „Er bestaat geen Christelijke dogmatiek". Iets wat, als ik het wèl begrepen heb, echter allerminst involveerde, dat 'n „Christelijke Dogmatiek" gelijk b.v. die van PROF. V. OOSTERZEE niet „christelijk" zou zijn in den zin, waarin ik bier tot dusver de Ethiek van Prof. d. 1. S. „christelijk" heb genoemd.

Welnu, in den zin, en ik verzoek den lezer mij hier wel te verstaan, waarin de utrechtsche doctorandus poneerde: „er bestaat geen Christelijke dogmatiek", zou ik willen stellen: „er bestaat geen Christelijke ethiek" en in dièazin is het boek van den Leidschen hoogleeraar geen „Christelijke ethiek”.

De heer d. I. Szussaye toch schrijft opp. 15. „En dit van God gegeven leven in zijn karakter en ontplooiing te beschrijven: ziedaar de taak der Christelijke ethiek”.

Daarop laat hij dan echter volgen :

„Wanneer ik baar Christelijk noem, dan zie ik niet voorbij, dat haar behandeling noodwendig 't zij een Roomschen, 't zij een Protestantschen stempel draagt. Aan beide zijden is er Christelijk leven: wij Protestanten wenschen dit aangaande Roomschen niet alleen in theorie teerkennen, wij pogen ook die Christelijke elementen in onze praktijk en beschouwing op te nemen. Maar er is een too diepgaand verschil tusschen Roomsche en Protestantsche zedelijkheid, dat wij niet kunnen trachten, een beschrijving te geven, die op beide past." (p. 16).

Met al wat ik bier citeer ben ik het weer goed eens. Alleen komt dat in „theorie erkennen" en „in praktijk en beschouwing pogen op te nemen", — al wil ik er persoonlijk voor d. 1. S. niet in onderdoen, — van „ons Protestanten" mij wel wat te algemeen voor.

Maar, en daar is bet mij nu hier om te doen, uit de aangehaalde woorden blijkt dat de christelijke ethiek, die de auteur zich als beschrijving van het christelijk-zedelijk leven tot taak stelt te geven, geen christelijke zonder meer maar een protestanisch-cbristelijke is.

En nu zou ik den auteur willen vragen: Hebt gij met dat „diepgaand verschil" tusschen Roomsche en Protestantscbe zedelijkheid, met die „christelijke elementen" in de Roomsche zedelijkheid, die gij, in tegenstelling met andere daarin voorkomende elementen, in uw praktijk en beschouwing wilt opnemen, — hebt gij daarmee dan niet in uw zelven een onderscheid gemaakt?

Ik meen, dat deze vraag niet anders dan toestemmend zou zijn te beantwoorden. Doch dan blijkt toch, dat de auteur niet maar het christelijk leven beschrijft, maar wel degelijk bij die beschrijving normen aanlegt waaraan het beantwoorden moet, normen, die zijn ethiek zeker niet „maakt", maar toch ook niet slechts als „bestaande ontdekt", (p. 3) doch als de juiste en de ware normen voorschrijft. Blijkt, dat zijn ethiek niet maar uitsluitend descriptief, doch oók praescriftief is.

Dat nu P& OF. D. L. S. desniettemin vaii een praescriptieve ethiek, of liever van een praescriptief element, naast het descriptieve zoo afkeerig is, hangt, naar ik het mij meen te kunnen verklaren, saam met de eigenaardige dispositie van zijn geest. Kenschetsend is daarvoor o. a. dat kleine trekje, op pag. 16, waar bij spreekt van „onze praktijk en onze beschou wing". Iets wat mij om de volgorde doet denken aan VINET'S bekende woord „Les faits sontles vrais pères de la theorie". Een mij altijd bedenkelijke uitspraak, omdat onze theorieën, onze beschouwingen toch evenmin alleen uit de waarneming als alleen uit het denken, maar uit de inwerking van het denken op de gegevens onzer waarneming zijn ontstaan. Dan, uit het diis laten vooropgaan van de praktijk aan de beschouwing, alsof aan de eerste de voorrang toekomt, blijkt reeds de op het empirische gerichte dispositie van den geest van PROF. D. L. S. Een disposhie die hij met VINET gemeen heeft, met wien hij zijn geestelijke verwantschap dan ook niet onder stoelen en banken steekt.

Met het oog op deze dispositie moet men dan ook bezien zijn belijdenis op VIII van de Voorrede: „Zoo ben ik tamelijk los van beginsels en trek ook voor mijn eigen opinies het harnas niet aan. Men verwijte mij daarom geen scepticime. Het is bij een levensleer om 't leven te doen; vastheid ligt in de echtheid van dit leven, niet op de oppervlakte van een doctrine". Hoe deze geestesdispositie van den schrijver den stempel zet op deze zijn christelijke ethiek hoop ik in mijn slotartikel over: HET CHRISTELIJK LEVEN aan te wijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's