GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Niet meer uitgesteld”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Niet meer uitgesteld”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Ik ben de HEERE; Ik zal spreken; het woord, dat Ik zal spreken, zal gedaan worden; de tijd zal niet meer uitgesteld worden. Want in uwe dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken, en het doen, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 12 : 25.

Wie nauw bij zijn hart leeft, kent maar al te goed het onderscheid tusschen afwisselende en vaste zonden. Die gevarieerde, afwisselende zonden komen voort uit allerlei aanleiding, nemen allerlei vorm aan, en doen den zondaar nu over dit, dan over dat steenken op den langen levensweg struikelen. Het zijn allerlei kleine zonden, die hem gedurig verrassen, waartegen hij zich, zoodra hij ze merkt, wapent, en die hij dan ook spoedig met Gods hulpe te boven komt. Maar heel onderscheiden van die kleine zonden van allerlei aard, huist er niet zelden in iemands hart een duurzame, een gedurig terugkeerende, een blijvende zonde, die aan hem kleeft, dië hem maar niet loslaat, en die, hoe dikwijls ook bestreden

en verbedeh, telkens weer terug keert, hem oj)nieuw verlokt en verleidt, en /ijn ziel maar niet los vfil laten.

Veelal, maar volstrekt niet altyd, ligt zulk een zonde in 't zinlij ke, doemt altoos weer uitvalsche begeerte naar zinlijk genot op en kruist den geest met het vleesch. Een zonde die daarom zoo licht verrast, ons onverhoeds bespringt, omdat de verleiding dan uitgaat van een ander, die men onverwachts ontmoet en die zijn strik om ons werpt eer we er op bedacht zijn. Maar gelijk gezegd, wie met 't zinlijke minder te worstelen heeft, heelde zich daarom niet in, dat zulk een stille blijvende boezemzonde hem daarom vreemd zou zijn. Zulk een ons steeds vervolgende zonde kan allerlei oorzaak in ons hebben, die niets met den zinlijken lust uitstaande heeft. Hooge zelfinbeelding komt zelfs nog veel meer voor. 't Eigen ik mint gestreeld te worden. Jaloezie op wat anderen boven ons voor hebben, komt uit dit egoïsme vanzelf op. Heerschzucht ontwikkelt zich uit die benijding. Vertoon maken, door pronk en uitstalling van gaven en talenten anderen overbluffen, volgt er op. Dan zoo'nauw niet op alles toezien. In eerlijkheid van zin en woord te kort schieten. Een voorzichtig verdrag met de leugen minnen, of ook omgekeerd prat gaan op zijn eigen hooge waarheidsliefde. Hooger leven dan zijn goed of zijn talent gedoogt. Anderen gebruiken en zelf zich in pralend nietsdoen neervlijen. Onderwijl met de tong anderer leven vergiftigen en ze zeer doen. Uw naaste in den hoek duwen, om zelf meer vooraan te komen. Liefde zich laten aanleunen om zelf zich aan alle liefde te spenen. Neen, waarlijk, ge behoeft nog niet aan gröote, ergerlijke, roepende zonden te denken, om in te leven in die klevende zonden, die zoo menig karakter bederven, waar men in volhardt en waarvan men maar niet af kan komen, en die soms meegaan met de levensjaren tot dicht bij het graf.

Gij kent uzelf 't best, en zegge daarom uw conscientie u zelf, wat bij u die altoos weer u verlokkende, die gedurig weer u aanklevende, die met weerhaken zich aan u vastklemmende zonde is. Bij zonnehitte, als de muskieten om u zwermen, ziet ge soms, na alles verjaagd te hebben, er zoo één dié lijnrecht op u afkomt, en die u maar niet wil vrijlaten, en die dan ook in een onbewaakt oogenblik u met vergiftigden angel steekt. Zoo nu zijn deze boezemzonden. Ge weert ze telkens af. Ge slaat er telkens met de hand tegen 'in. Bergenhoog tast ge uw schansen op, om er nu dan toch niet meer voor onder te doen. Ge hebt er tegen geworsteld in uw gebeden. Slaagdet ge er een enkel maal in, ze af te weren, dan hebt ge gedankt. Vielt ge weer, dan waart ge den dag lang somber en droef gestemd. Neen, waarlijk, 't zijn de minst vromen niet, die met zulk een taaie boezemzonde soms levenslang te strijden hebben. God weet 't, wat soms zijn braafste kinderen er mee uitstaan. Maar 't kwaad blijft dan toch diep ergerlijk. Dat eindeloos altoos weer vallen, schuldbelijden, bidden om vergiffenis, nu voor vast willen dat 't niet meer gebeuren zal, in een muurvast voornemen er een wal tegen op te werpen, een tijdlang ze buiten de poort te houden, en dan toch, als men dacht er nü boven op te zijn, en het eindelijk dan toch gewonnen te hebben, op eens in een onbewaakt oogenblik weer overrompeld worden, uitglijden, struikelen en in zijn oude zonde vallen, opnieuvï' met de wanhoop, of er dan geen reddende genade meer is, in 't hart.

De oorzaak van zulk een zedelijke ellende zit in ons zielkundig samenstelsel. Het ligt aan een dispositie in ons bloed, aan ons zenuwweefsel, aan de compositie van onzen geest, aan een mengsel van indrukken in onze jeugd ontvangen, aan erfelijke neigingen die we overnamen, aan ontmoetingen of banden die ons allengs beheerschten. Wie vrij van zulk een zonde is, en de verleiding er toe met een handschudden van zich afweert, moet waarlijk op de worstelingen met zulk een zonde vanuit de hoogte neerzien. Hij zelf is weer aan een andere zonde verslaafd, die hem even rusteloos vervolgt als een gonzende muskiet, en straks hem giftig steekt. Het is met zulke zonden geen spel. Het is in al zulke zonden hooge ernst. De kleefstof, waarmee ze zich aan ons klampen, en de weerhaken waarmee ze zich vastzetten, is een demonische macht, die ons overheert. En vandaar, dat ook het mededoogen Gods ermede zoo wonderbaar in lankmoedigheid is. Geen oogenbHk gunt uw God er u rust in. Diep doordreunende tik van de conscientie keert slag op slag terug. De Heere bestraft u, veroordeelt u, werpt u ter neder na eiken keer dat ge weer gevallen zijt. Maar als dan 't berouw oprecht is, en ge knielt weer neder bij 't Kruis, en uw ziel smelt weer, dan is er toch altoos weer aanneming in genade, en trekt God uw verzoende ziel weer naar zich toe.

Alleen maar. Altoos doorgaan kan dat zoo niet. Eens moet er een einde aan komen. En dan gaat ook tot u als eens tot Israel het harde woord uit: »Het woord dat ik zal spreken, zal gedaan worden, de tijd zal niet meer worden uitgesteld*.. En wee u, zoo'ge dan weer voor de verleiding bezwijkt, en weer aan uw heimelijke zonden toegeeft. Want dan is er geen genade meer, dan trekt de lankmoedigheid van uw God zich terug, en dan komt het bittere gevolg, bij den een in dezen, bij den ander in dien vorm, maar dan komt de vergelding, dan komt de tuchtiging, dan komt de bange bestraffing des Heeren, dan ligt uw levensgeluk verwoest, is uw vrede weg, en is het 't vuur van den toorn des Heeren, dat branden gaat in heel uw persoon en in uw leven.

Sla die aangrijpende waarschuwing daarom niet in den wind. Er steekt zoo groot gevaar in het misbruiken van het mededoogen van uw God. Juist 't feit dat ge na tien, twintig maal weer bezweken te zijn, toch altoos weer als een verloren zoon in genade wordt aangenomen, loopt zoo licht gevaar uw ernst te verzwakken, u almeer de zonde minder te doen voelen, en ten slotte u onder den waan te brengen, dat 't nu ja wel waarlijk een zonde is, die voor Gods heiligheid niet bestaan kan, maar dat 't toch zóó erg niet is, of 't kan er toch nog even mee door, omdat uw God u toch altoos weer in genade heeft aangenomen.

Juist hierdoor nu glijdt ge tenslotte af naar het doodelijke punt. Dan toch verhest de genade de kracht om u te heiUgen, en gaat u verslappen. Ge raakt aan uw zonde gewend. Ze grieft u zoo bitter niet meer. En dan bereikt ge eindelijk het punt, dat ge feitelijk met de ontfermingen van uw God gaat spelen.

En natuurlijk, dan komt de slag. De doodelijke slag die 't alles in u verwoest en u in Godverlatenheid terugwerpt.

Nog even kan 't gevoel van het naderen van dit bange vonnis u dan nog redden. Maar werk daar nooit overheen.

Versta wel, dat het dan op dood en leven gaat. En ontleen dan nu aan dien doodsangst de kracht die ge nog nooit kondt grijpen, om eindelijk, eindelijk dan toch met eigen hand de kanker uit te snijden, die at die jaren uw ziel vergiftigd had.

Daarna komt dan de juichtóon der verlossing vanzelf uit uw binnenste op.

En juist dat God weigerde zijn toorn langer uit te stellen, is' dan 't van Hem gekozen redmiddel geweest om u van uw booze ik te bevrijden.

m./K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Niet meer uitgesteld”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1914

De Heraut | 4 Pagina's