GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voorzoover thans reeds

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorzoover thans reeds

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 Mei 1920,

Voorzoover thans reeds in de besluiten van Kerkeraden en Classen de geesten openbaar worden, blijkt, dat wel degelijk de overtuiging leeft, dat een uitbreiding onzer belijdenisschriften met het oog op de ernstige vraagstukken, die in onzen tijd aan de orde zijn gekomen, noodzakelijk wordt geacht.

Er kan over die noodzakelijkheid zelf dan ook nauwelijks verschil van gevoelen bestaan,

De Kerk als pilaar en vastigheid der waarheid Gods is geroepen de waarheid Gods te belijden en uit te spreken, niet alleen als getuigenis in de wereld, maar ook om het opkomend geslacht te onderwijzen.

Die roeping nu kan de Kerk niet vervullen door alleen te handhaven en over te nemen, wat de Christelijke Kerk in het algemeen en onze Gereformeerde Kerken in het bijzonder als hare belijdenis hebben uitgesproken. De belijdenis toch draagt altoos een antithetisch karakter. Ze ontstaat door worsteling en strijd met dwalingen en ketterijen. Elk dogma. Prof. Doumergue heef het eens terecht gezegd, is een degen met een fijn geslepen punt. Het is een wapen van aanval en verdediging tegelijk. Het keert zijn spits altijd tegen den vijand, die de waarheid Gods wil belagen. Er is dan ook niet één stuk der belijdenis, dat niet aan strijd met de dwaling haar oorsprong dankt. Of wil men liever, de wijze, waarop de Heilige Geest de Kerk steeds dieper in alle waarheid leidt, is dat Hij daartoe de tegenstelling met de dwaling gebruikt. Reeds bij de eerste belijdenis, die de Apostelen bij monde van Petrus aangaande Christus hebben afgelegd, is het aldus gegaan. Christus begint met aan zijne discipelen te vragen; Wie zeggen de menschen, dat ik de Zoon des menschen ben ? En eerst wanneer zij daarop geantwoord hebben, stelt Hij nu de vraag aan hen persoonlijk: Maar gij, wie zegt gij, dat ik ben f en lokt daarmede de belijdenis van den Apostel Petrus uit, die daarom de Rotsman genaamd wordt, waarop Christus zijne gemeente zal bouwen. En zoolang de gemeente aan deze belijdenis vasthoudt, zullen de poorten der hel haar niet overweldigen. Zoo nu, als bij de eerste belijdenis, is het steeds in de Kerk gegaan. Het is door de tegenstelling met »wat de menschen zeggen", dat de Kerk tot de klare en duidelijke belijdenis is gekomen van haar eigen geloof. Wat nog onbewust en als in windselen wegschool, werd door den strijd met de ketterij tot bewust geloofsbezit der gemeente. Heel de belijdenis der Kerk is nooit anders geweest dan een handhaven van de waarheid Gods tegenover de aanvallen van Satan.

Maar daaruit volgt dan ook van zelf, dat de taak der Kerk om te belijden nooit afgeloopen is in deze aardsche bedeeling. Satan toch geeft den strijd nooit op. Afgeslagen op het eene punt, richt hij zijn aanval terstond op een ander. En zoo zal het doorgaan, totdat Christus zal wederkomen, de macht van Satan voor goed breken zal en daarmede aan de dwaling een einde zal maken.

Nu heeft de Kerk de winste die elke strijd met de dwaling haar bracht, te boeken in haar belijdenis. Dat is haar heilig bezit. En ze heeft dit erfdeel onverzwakt en onvervalscht te bewaren. Maar een Kerk, die daartoe zich beperkt, zou haar Goddelijke roeping niet verstaan. Ze heeft den strijd voor de waarheid Gods te voeren ook tegen de dwalingen van onze eeuw en dit geslacht. En ze moet dit zoo doen, dat ze niet alleen deze dwalingen veroordeelt, maar dat ze de waarheid Gods klaarderen duidelijker uitspreekt dan te voren. Doet ze dit niet, dan wordt ze aan haar roeping ontrouw en is zelf oorzaak, dat deze dwaling steeds meer in haar eigen kring veld wint.

Het droefste voorbeeld daarvan levert wel de historie der oude Christelijke Kerk. Toen de eerste groote aanval van Satan geschiedde op de Godheid van Christus, heeft de Kerk geen oogenblik geaarzeld maar op haar oecumenische Synodes de leer van Anus Veroordeeld en .de Godheid van Christus gehandhaafd. Aan dien strijd is het dan ook te danken, dat deze belijdenis het gemeen goed van alle Christelijke Kerken is geworden en dat niet ééne Kerk, " die nog den naam van Christelijke Kerk waard is, niet aan deze belijdenis vast houdt. Maar toen daarna de tweede groote dogmatische strijd ontstond in de Westersche Kerk over het soteriologische dogma, of wil men over de" zaligmakende genade Gods en de werking des Heiligen Geestes, — de strijd tusschen Pelagius en Augustinus — heeft de Kerk daarover in haar belijdenis geen uitspraak gedaan. Pelagius zelf is wel veroordeeld, maar een positieve uiteenzetting van dit leerstuk is door de Kerk in haar belijdenis niet gegeven. De drie geloofssommen, die de oude Kerk ons heeft overgeleverd, de Apostolische Geloofsbelijdenis, het symbool van Nicea en de zoogenaamde Geloofsbelijdenis van Athanasius, hoe rijk ook aan inhoud waar het de belijdenis van de Drieënheid en van Christus' persoon betreft, geven voor het soteriologische dogma zoo goed als niets. De kostelijke arbeid door Augustinus verricht om dit stuk der waarheid te verdedigen, uiteen te zetten en het volle licht van Gods Woord daarop te laten schijnen, heeft voor de Geloofsbelijdenis der Kerk geen vrucht gedragen. Geen oecumenisch concilie heeft de vrucht van dien strijd in een Geloofssymbool ondergebracht En het droeve gevolg daarvan is geweest, dat de macht der dwaling op dit punt niet is overwonnen; dat hetPelagianisme, zij het dan ook in verkapten vorm, toch weer in de Kerk binnen sloop en eindelijk de overwinning heeft behaald. En de schuld ' daarvan ligt bij de Kerk zelf, die haar plicht om de waarheid Gods te belijden, toen niet heeft volbracht, maar zich tevreden heeft gesteld met alleen te behouden wat men reeds verworven had. Deze ernstige les nu moge ook voor

onze Kerken niet te loor gaan. De belijdenis, die we bezitten, is kostelijk en aan deze belijdenis zelf klemmen we ons met beide handen vast, wanneer men haar ons zou willen ontrooven. Er is niet een stuk van de waarheid Gods, dat in dezer belijdenis beleden wordt, dat we zouden mogen prijsgeven. In dat opzicht blijven we getroiiw aan den wensch door de buitenlandsche Godgeleerden op de Synode te Dordrecht uitgesproken, dat onze Kerken in Nederland deze belijdenis ongeschonden zouden bewaren tot de wederkomst van Christus. Niet alsof deze belijdenis wat den vorm betreft niet voor verbetering vatbaar zou zijn en alsof hetgeen daarin als waarheid beleden wordt, niet nog klaarder en vollediger kan worden uitgedrukt. Onze Vaderen zelf hebben in Dordt wel getoond, dat zij die opvatting van de Confessie niet hadden, toen zij den tekst der Confessie aaii een zeer nauwkeurige revisie hebben onderworpen en op de punten, waarover de controvers met de Remonstranten liep. een nadere verklaringen toelichting hebben gegeven van wat onze Confessie bedoelde. Een onfeilbare belijdenis bezitten we niet; gelijk elk menschenwerk is ook zij onvolkomen en gebrekkig. Maar de waarheden, die in onze Confessie worden beleden, zijn ook naar onze overtuiging zoo gegrond op Gods Woord, zoo de rijpe vrucht van dj leiding des Heiligen Geestes, dat we daaraan onverzwakt willen vasthouden.

Maar even beslist als we dit liitspreken, dient ook te worden ingezien dat we met deze belijdenis er niet zijn. Evenmin als onze Gereformeerde Kerken in de 16 eeuw zich tevreden hebben gesteld met de drie geloofsommen, waarin heel de Christelijke Kerk haar geloof uitspreekt, over te nemen en te handhaven, kunnen de Kerken van onze dagen volstaan met de belijdenis over te nemen, die nu drie eeuwen geleden is vastgesteld tegenover de dwalingen van dien tijd. Al wat onze Vaderen beleden hebben tegenover de Roomsche Kerk, tegenover de Anabaptisten, tegenover de Socinianen en tegenover de Remonstranten beamen we van harte. Het is een stuk van onze geloofsbelijdenis geworden, dat we niet kunnen noch willen missen. Maar we hebben er niet genoeg aan, waar we in onze dagen de strijd niet meer hebben te voeren met Anabaptisten, met Socinianen, met Remonstranten, maar met dwalingen, die eerst nu zijn opgekomen en die thans ons bedreigen.

Zelfs de opmerking, dat deze nieuwe dwalingen toch in den grond niet anders zijn dan de oude dwalingen in een nieuw kleed en dat bij elk dezer dwalingen wel is aan te wijzen, waar onze Belijdenis ze veroordeelt, houdt geen steek. Het Remonstrantisme was evenmin een geheel nieuwe leer; het wortelde in het semipelagianisme, en was in den grond niet anders dan een poging om in de Protestantsche Kerk Rome te doen herleven. Dat onze Confessie en Catechismus, mits goed opgevat, met dit Remonstrantisme onverzoenbaar waren, sprak dan ook wel van zelf. De Remonstranten, die weigerden de Confessie en Catechismus te onderteekenen, toonden dit zeer wel te beseffen. Toch heeft de Synode van Dordt zich niet bepaald tot het veroordeelen van de Remonstranten en het eenvoudig handhaven van de aloude belijdenis. De Synode van Dordt heeft volkomen terecht ingezien, dat tegenover deze dwaling de belijdenis der Kerk nog klaarder en duidelijker tot uitdrukking moest komen. En hetzelfde geldt ook van de dwalingen van onzen tijd. Er is niet een van deze dwalingen, waarvan niet kan worden aangewezen dat zij met onze Belijdenis, zooals die daar ligt, in strijd zijn. Maar daarmede is de Kerk niet van haar roeping af om tegenover deze dwalingen de waarheid Gods te belijden. Zij heeft dit evengoed te doen als de Synode van Dordt het deed, opdat elk misverstand, elke onklaarheid worde afgesneden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Voorzoover thans reeds

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's