Het goddelijk karakter van het recht - pagina 3
Rede uitgesproken ter inwijding van den leerstoel in het staatsrecht, de rechtswijsbegeerte en het canonieke recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
6 bemorst door het slijk, dat opspat tegen een ieder, die deel neemt aan dien strijd. En niet alleen de staatkunde, maar ook het recht; in wetenschap zoowel als in praclijk; heeft het soms moeten verduren, onder be schuldiging geestelijk
van op anderen leven zijne
wortel
sappen trekt,
erf tc worden uitgeleid.
te
stoelen,
dan
waaruit
het
ter poorte van het Christelijk
Verwonderen mag dit niet; althans indien
moet worden toegestemd, gelijk wel is beweerd geworden, dat ver dediging der zelfzucht grondgedachte van het recht is, waardoor dit veeltijds machtiging verleent tot wat, naar het heiliger meetsnoer van zedelijkheid geoordeeld, de proef niet kan doorstaan; en dat, naar gelijken doek
trant,
wie aan de rechtspraktijk zich wijdt, zich liefst een
voor de oogen
moet doen binden, nu niet om zonder aan
zien des persoons te spreken,
maar
om het vlammend schrift
van
Godes Wet te ontgaan. De
Universiteit,
die vóór
welke als buitengewoon geerte mij
weinige uren
hoogleeraar
werd ingewijd, en aan
in staatsrecht,
reehtswijsbe-
en canoniek recht verbonden te worden, de eere was, voor
weggelegd,
is een protest van
noemde vruchten der onhelderheid. tegenwoordigheid
te
niet onzeker geluid tegen ge Van hen, die ook door hunne
dezer plaatse van hunne belangstelling in die x
Stichting doen blijkcn, 'mag daarom worden voorondersteld, dat zij, wel verre een
van m
die strikken
Rennecke, waar
bepleit,
deze
te zijn verward, zullen instemmen met de noodzakelijkheid
voor den Christen
om niet ganschclijk onkundig te blijven van het leven van
den Staat, zal hij niet grootelijks gevaar loopen om zich, uit gebrek aan liefde voor,
telkens 1
besteld instituut ) .
En
te stooten
aan
een door God Almachtig
wel zou het Gereformeerde standpunt de
breede opvatting verloochenen, daaraan immers eigen, zoo het niet ook
aan
het
recht een plaats der eere gunde, wijl een plicht des
verheerlijkens daaraan toeschrijvende. Zoo moge ik dan, M. H., U uitnoodigen mij te volgen, waar ik, ')
C. H. Rennecke, Die Lehre vom Staate. 1850. S. 1 u. 2.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1880
Inaugurele redes | 41 Pagina's