Het mystiek-religieuze element in de Grieksche philologie - pagina 13
Rede gehouden bij de aanvaarding van het ambt van Hoogleeraar in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
14 geboren
is in de stad, of wat voor k w a a d iemand dreigt van
zijne voorouders, 't zij van vaders-, 't zij van moederszijde, daarvan weet de wijsgeer n o g minder dan van de diepten der zee, zooals men zegt. E n van dat alles weet hij niet eens, dat hij het niet w e e t ; want ook onthoudt hij er zich niet van, o m in een goeden naam te staan, maar in werkelijkheid woont alleen zijn lichaam in de stad en vertoeft er, maar zijn geest, dat alles voor
klein en v o o r niets houdend en het daarom verachtend,
zweeft
overal heen
volgens
P i n d a r u s , wat onder de aarde is
en wat er op is metend, en aan den hemel de sterren beschouw e n d , en overal alle natuur van doorvorschende,
al het zijnde in zijn geheel
met niets echter van dat wat in de nabijheid
is, zich inlatende." E n als dan THEODORUS vraagt: „ H o e meent gij dat, o Socrat e s ? " antwoordt deze: sterren put
„Zooals
ook T h a l e s , toen hij, naar de
kijkende, o T h e o d o r u s , en naar boven ziende, in een
gevallen was,
dienstmaagd,
naar
door een hupsche en bevallige T h r a c i s c h e verhaald
wordt, bespot
is, omdat hij wel
de hemelsche dingen begeerde te kennen, maar wat vóór hem was
en aan zijne voeten, hem ontging. E n deze zelfde spot is
ook
van toepassing op allen, zoo velen in de wijsbegeerte hun
leven doorbrengen.
W a n t inderdaad denzulken is zijn naaste
en
buurman onbekend, niet slechts wat hij doet, maar bijna of
hij
een mensch is of eenig ander schepsel. W a t echter
(de)
mensch is en wat aan eene zoodanige natuur past anders dan de anderen te doen of te lijden, dat onderzoekt hij, en hij spant zich in, o m dat uit te vorschen. G i j verstaat mij toch, o T h e o d o r u s ; of niet? THEO. Z e k e r ; en wat gij zegt, is waar. S o . Z o o is het dan ook, mijn waarde vriend, gelijk ik in den aanvang
zeide, te verklaren, dat een
zoodanige, wanneer
hij
particulier met de menschen omgaat, of ook in publieke zaken, wanneer hij soms voor het gerecht of ergens elders genoodzaakt w o r d t te spreken van dat, wat voor de voeten en v o o r de oogen is,
lachen doet niet alleen T h r a c i s c h e slavinnen, maar ook het
overige
volk, daar
hij uit onervarenheid in putten en allerlei
(andere) verlegenheid geraakt; en deze zijne ongeschiktheid is te vreeselijker, daar ze den indruk geeft van onverbeterlijkheid."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1904
Inaugurele redes | 69 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 september 1904
Inaugurele redes | 69 Pagina's