1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 53
PALAEONTOLOGISCHE OUDERDOMSBEPALING
45
M a t t h e w beweert dan in twintig jaren veldwerk en studie in het laboratorium zich een zeer uitgebreide kennis van de Noord-Amerikaanse Zoogdieren verworven te hebben. Daardoor werd hij zeer getroffen door de indruk, dat er bij deze dieren een constante maat van progressieve evolutie scheen te bestaan. Hij beschouwt deze geleidelijke veranderingen als reactie op invloeden van de omgeving, in dien zin, dat dit gebeurt door selectie op individuele variaties. Nu zou men willen opmerken dat M a t t h e w toch weer een veranderende factor heeft ingevoerd door de progressieve veranderingen te laten bewerken door invloeden van de omgeving. Dit is evenwel volgens M a t t h e w slechts een schijnargument, omdat de veranderingssnelheid een bepaalde maximumwaarde heeft, die niet kan overschreden worden. Zouden de milieufactoren sneller veranderen dan het dier zich kan aanpassen, dan treedt migratie op en verhuist het naar gunstiger oorden. H o e dit verder zij, in ieder geval staat als een historisch document volgens Matthew het feit vast, dat d e evolutie van een of andere stamreeks plaats vindt door cumulatie van zeer kleine veranderingen met een snelheid, die een hoge graad van uniformiteit vertegenwoordigt in overeenkomstige delen, zowel voor eenzelfde stam in verschillende tijden als voor verschillende stammen in dezelfde tijd. H e t bedrag, d e verscheidenheid en het fundamentele karakter van d e verschillen, die zo geaccumuleerd worden, vormen nu volgens den auteur de practische maat voor onze systematische classificatie. Zijn d e verschillen niet al te groot, dan zullen we het dier een andere soortnaam geven, en zijn ze belangrijk groter, dan geven w e het dier een andere geslachtsnaam. M a t t h e w meent nu dat naar schatting in !een iTechte afstammingsreeks het ene genus (geslacht) van het daarop volgende tien maal zo veel of tien maal zo fundamenteel verschilt als een species (soort) van het daarop volgende. Zo vindt Matthew een eenheid van quantiteit van verandering in een stamreeks, die volgens hem dus met een eenheid van tijd overeen moet komen. Als voorbeeld geeft hij de stamreeks van het p a a r d (Equus caballus) met het relatieve b e d r a g van structureel verschil van het voorgaande stadium in het volgende tabelletje : v<„„iAr,„ Relative amount of structural Equidae difference from preceding stage Equus caballus etc 1 Equus scotti etc 10 Hipparion 10 Merychippus 10 Parahippus 5 Miohippus 5 Mesohippus 15 Epihippus 10 Orohippus . , , , 10 Eohippus
„ , . _ , Geologic Epochs Recent Pleistocene Pliocene Miocene Oligocene Eocene
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's