1964 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 310

226 zegt, dat ze onverklaarbaar is? Met het voorafgaande hangt dan nog een overeenkomst samen tussen de opvatting van Hulsbosch en de concordistische theorieën, een overeenkomst waarop ik tenslotte nog wil wijzen om te verklaren, waarom ik me afvraag, of Hulsbosch met zijn theologie van de evolutie wel op de goede weg is. Kenmerkend voor de concordisten is, dat zij van mening zijn, dat de H. Schrift als men haar leest bij het licht van de latere ontdekkingen der natuurwetenschappen allerlei perspectieven blijkt te bieden, die de Bijbelschrijvers zelf m.i. nog niet hebben kunnen zien. Hierbij denk ik er b.v. aan, dat volgens de concordistische theorieën hetgeen in Gen. 1 wordt aangeduid met „dag" heel goed een heel lange periode kan aanduiden. Leidt de opvatting van Dr. Hulsbosch niet tot overeenkomstige consequenties? Ik heb me afgevraagd, of hij zich daarvan ook expliciet bewust is, als hij schrijft: ,,Bij de poging het evolutionistische wereldbeeld op te nemen in de verkondiging vaji' de openbaring over schepping, zonde en verlossing, heeft het ons keer op keer verbaasd, dat de Heilige Schrift haar goddelijke inspiratie hier haast tastbaar bewijst" (p. 12). Merkwaardige overeenkomst met de concordisten, die ook een bevestiging van de inspiratie van de Bijbel zagen in het feit, dat wat, naar hun uitleg, door Gen. 1 werd geleerd, zo prachtig overeenstemde met de ontdekkingen van de natuurwetenschappen! De redactie verzocht me in de bespreking van het boek van Dr. Hulsbosch „contact (te) leggen met hetgeen Dr. Kuitert in ons maandblad schreef over de Goede Schepping". Ik heb een paar keer naar het artikel van Dr. Kuitert verwezen. Het lijkt me,

BOEKBESPREKING dat duidelijk geworden is, dat het misschien wel even kan lijken of Kuitert en Hulsbosch ongeveer hetzelfde willen, maar dat er toch zeer ingrijpende verschillen zijn tussen beider ideeën. G. E. MEULEMAN Sir Gavin de Beer, Charles Darwin; evolution by natural selection. Thomas Nelson and Sons Ltd, London, 1963, 290 p., 21/-. 14 X 21 cm. Dit boek — verschenen in de serie „British men of science" en geschreven door een vooraanstaand zoöloog —• kan ongetwijfeld als de beste inleiding op het werk van Darwin beschouwd worden. De hoofddraad is biographisch, waarbij met grote kennis van zaken de nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van Darwins denken, terwijl dat tevens voortdurend gespiegeld wordt tegen de huidige kennis en inzichten. Dit boek laat op heldere wijze de genialiteit van Darwin uitkomen, die met en via zijn selectie-theorie a.h.w. een synthese tot stand bracht tussen de grote lijnen van alle toenmalige richtingen in d e biologie, maar die tevens op stimulerende wijze, daarbij zelf het voorbeeld gevend, de noodzaak aanwees van scherpe detailwaarnemingen en van het experiment. Degenen die uitgaande van dit werk willen verder studeren, zullen één bezwaar in de opzet ontmoeten, n.l. dat litteratuurverwijzingen vrijwel steeds ontbreken, terwijl ook bij talrijke Darwincitaten een nauwkeurige bron-vermelding ontbreekt. Ieder die zich, om welke reden ook, voor het evolutie-vraagstuk interesseert wordt de lezing van dit boek bijzonder aanbevolen. J. LEVER

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen