1968 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 143
L. VLIJM
107
genomen, omdat de ene grotendeels een waarnemende wetenschap is, en de andere voornamelijk een experimentele" (pag. 268 ned. vert.). Hij stelt dan vast dat sommigen denken dat „wat bij de natuurwetenschappen in ruimere zin in behandeling kan worden genomen, tenslotte zal neerkomen op fysica en chemie - of wat wij daar op het ogenblik onder verstaan. Hoewel ik niet helemaal kan meegaan met de organistische benaderingswijze van Prof. J. S. Haldane, heb ik altijd gevonden dat er veel waars schuilt in een opmerking, die aan hem wordt toegeschreven: „Dat er te eniger tijd een punt zal worden gevonden, waar de biologie en de fysica elkaar ontmoeten, behoeft niet te worden betwijfeld. Maar als dat punt gevonden wordt, en een van de twee wetenschappen wordt geannexeerd, dan kunnen wij erop vertrouwen dat dat niet de biologie zal zijn" (pag. 269 ned. vert.). Wij komen meer tot het hart van de zaak: „Voordat wij trachten een wetenschap van de theologie te maken moeten wij een uitgebreide natuurlijke historie van de religie h e b b e n . . . Wij moeten allereerst een veel meer omvattende natuurlijke historie van de religie opbouwen, en die zal ons meer kunnen zeggen omtrent de aard van de Macht, die wij God noemen" (pag. 273 ned. vert.). Het is in dit verband duidelijk dat Sir Alister vooral geïnteresseerd is in het werk van anthropologen betreffende religies van „primitieve bewoners van deze wereld". In dit verband citeert hij Prof. Evans-Pritchard: (Nuer Religion, (1956): „Wij kunnen zeggen, dat deze kenmerken, de negatieve zowel als de positieve, wijzen op een karakteristieke gelovigheid die wordt beheerst door een sterk gevoel van afhankelijk zijn van de godheid en door meer vertrouwen in de godheid dan in menselijk pogen en kunnen. De godheid is groot en de mens is zo zwak als een nietige mier. Dit gevoel van afhankelijkheid is opmerkelijk individualistisch. Het is een intieme, persoonlijke relatie tussen mens en godheid. Dit komt naar voren uit de Nuer-opvatting van de zonde, uit de manier waarop de Nuers hun schuldbewustheid uitdrukken, uit hun bekentenissen en uit het feit, dat hun offers voornamelijk zoenoffers zijn. Het blijkt ook uit hun gewoonte om elk ogenblik korte smeekbeden te zeggen. Dat is een heel opvallende trek in de gelovigheid van de Nuers, en mijn opvatting in dezen wordt bevestigd door de waarnemingen van dr. Lienhardt. Tijdens zijn verblijf in westelijk Dinkaland, zo vertelde hij mij, had hij een jonge Nuer in dienst, wiens gewoonte om voor elke moeilijkheid de hulp van de godheid in te roepen de Dinka's hogelijk verbaasde. In hun gebeden zowel als bij hun offers, bij alles wat zij
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 314 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 314 Pagina's