GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de school der wijshedeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijshedeerte.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het groote eenheidsdoel.

Er is nog een gewichtig ding, dat tot de taak der wijsbegeerte behoort.

Het groote doel der wijsbegeerte is niet slechts k 1 a , a r h e i d, maar ook eenheid te brengen in het denken. De wijsgeer is niet slechts de keurmeester, die het gehalte van het vsraarheidsgoud zoekt te bepalen, maar ook de kunstenaar, die tracht de gevonden wijsheidselementen te vereenigen tot een, verstand en gemoed bevredigend, geheel.

In één woord: alle wijsgeerig denken streeft naar monisme..

Deze monistische drang uit zich niet alleen in s a m e n v a 11 i n g, maar ook' inverzoening.

De verzoeningspoging gaat voorop.

Zoodra de-mensch begint met de zienlijke en intelligibele wereld te onderzoeken stuit hij .aan alle kanten op tegenstellingen, die zich aan zijn verstand als problemen voordoen.

In de natuur berust alle kosmische harmonie 'op tegenstelling.

Als dood-vijanden schijnen de elementen tegenover elkander te staan en elkaar de ruimte, zelfs het bestaan, te betwisten. Alle z ij n vloeit onmiddellijik over in worden, en het wordende leven is een gestadige kamp, om zich te handhaven tegen het niet-zijn. Spinoza noemde het leven een conatus (dxang) van volharding, maar reeds het bestaan van dien conatus 'bewijst, dat, onmiddellijk bij het óp'gaa.n Van het-leven, de natuur het sloopingswei4 begint.

Maar het is niet deze „vijandschap; " tusschen de' elementen, die den denker het mèèst verwondert, want hij ziet, dat de vrucht van al dit strij'den toch telkens weer leven, dat het leven zelf strijd, is. Het groote raadsel, dat hem ontroert, ziet hij veeleer in den samenhang van dingen, die onvereenigbaar schijnen. De feitelijk'e eenheid is hem veel grooter wonder dan de schijnbare antinomie, want hij aanschouwt, dat de meest tegenstrijdige elementen ejïaar tenslotte altijd weer zoeken, d.at de aantrekking de afstooting overwint.

Welke is de geheimzinnige macht, die voortdurend, de antithesen in synthese oplost?

Ligt er aan alle verscheidenheid tóch een éénheid ten grondsla.g, is er diep in de kern der dingen één substantie, waaruit alles opikomt en die alles tot zich trek't wat uit haar is opigebloeid?

Onder al de tegenstellingen, die de wereld tot een reusachtig pTobléem mafen, is de meest belangwekkende, de tegenstelling tusschen stof en geest, die zich het duidelijkst in den mensch zelf manifesteert.

Hoe is het mogelijk, dat zóó diep in den grond verschillende substanties als ziel en lichaam zich tot één leven vereenigen?

Aan dit probleem hebben alle wijsgeeren geknaagd, zonder tot dusver het hart der kwestie te kunnen vinden.

Descartes poogde, heel naïef, het vraagstuk' van he't dualisme op te lossen door aan te'nemen, dat in de menschelijke hersenen op. een bepaald plekje (glandula pinealis) ziel en licha, am elkaar ontmoeten.

Geulinx zocht een verldaring door aan te nemen, dat God door een wonder de indrukken, die het lichaam ontvangt, meedeelt aan de ziel.

Spinoza dankt zijn roem aan de stoute fantasie, dat geest en stof, denken en uitgebreidheid, eigenschappen (attributen) zijn van de ééne, oneindige, substantie: God! Door het onderscheid tusschen God en wereld op te heffen, bestond er voor hem nergens dualisme, zelfs niet tusschen goed en kwaad.

Dit was wel het meest consequente (maar tevens gevaarlijke en antischriftuurlijke) monisme, dat ooit door een menschenhooM is uitgebroed. ., .

En de nieuwe filosofie?

Wij weten, dat de materialisten den knoopj van het probleem dóórhaltten, door het bestaan van den geest te ontkennen. Wat w^ij denken en gevoelen noemen is, volgens hen, niets anders löls een fijn-stoffelijk verschijnsel, een soort zweeten en fosforiceeren van de hersens! •

Met een bitteren glimlach heeft de moderne wijsgeer deze theorie weggeworpen. Hij' geeft dan nog liever de vooilteur aan.' de leer, dat, juist omgekeerd, al 1 es geest of ziel is en de stoffelijke verschijnselen uit een soort verdichting of cioii, centratie van ziellijke b'eweging moet worden .verklaard. Dit is de leer van het psychisch monisme, waarvan Prof. Heymans de groote profeet genoemd wordt.

Anderen, gelijk wij gezien hebben, - wanhopen aan een oplossing van het tai-tende vraagstuk en berusten, óf in het mysterie Van het leven, óf in de werkelijkheid van de veelheid. De eersten zijn de levensfilosofen, a la „Bergson"; de anderen de pragmatisten, die James als hun leidsman bewonderen.

Het lijdt geen twijfel, dat dit sceptisch afstand doen van het zoek'en naar een monistische - wereld-, beschouwing niet langer daiï één of twee geslachten zal duren. Het monistisch sentiment zit den mensch te diep in het bloed. Hij is „Gods geslacht" en kan niet rusten, tenzij hij rust vindt in het Al-ééne.

Hierboven noemden wij het doel van het monistisch streven: samenvatting en verzoening. Welnu, al gelukt den mensch de verzoening niet (en hoe kan Mj^ ze ooit vinden zonder het Wioord, dat ons het geheim van alle verzoening, ook' de verzoening, van een zondige wereld met den heiligen God, onthult ? ), idan moet de onsterflijke drang naar eenheid hem toch leiden tot het werk der samenvatting. •c; fi; ftS.r ^

Dit werk geschiedf : ; trapsgewijze.

Eerst is er de samenvatting van'de indrukken, die de mensch door zijn zintuigen ontvangt, : tot ervaring. De verschillende ervaringen voegt hij saiain tof kennis. De velerlei kennis wordt door voortgaanden denlcarbeid tot wetenschap. En ziet, wanneer nu al die opgebouwde wetenschappen zich dan uitbreiden voor zijn blik' als een woud van trotsch geboomte, een wereldstad met opwaarts stuwende paleizen, kerken, torens; dan perst in hem de begeerte ook die wetenschappen saam te vatten tot een hoogere eenheid, den wortel te zoeken, waaruit al dat weten groeit en den band, die alles vereenigt.

Hoewel niisschien-niet de moeilijkste, is dit toch de hoogste en schoonste taak' vjan de wijsbegeerte.

Het is architectoniefc, en, - gelijk in het gi'ondwoord wordt aangeduid, treedt de wijsgeer hier op .als 'kunstenaar. Uit het gegeven materiaal schept hij een harmonisch geheel.

Er zijn stelsels, die den indruk maken van een kathedra, al, „waar zelfs door de poriën van ha.ar steenen een loflied-tot den Schepper ruischt. Haar grondtoon is een kiruis, het verlossingstee'ken der menschheid; haar bogen schragen, als met gevouwen handen het gewelf, biddend rustende op de zuilen, zuilen als korenaren izoo slarik en nochtans massief als cederen van den Libanon; kathedraal, wier gevelspitsen, hemelwaarts wijzend, ons herinneren, dat de mensch op deze aarde geen blijvende plaats heeft; hemelwaarts wijzende, als predikten zij: mensch, richt uw leven in onder het gezichtspunt van de eeuwigheid, sub specie aeternitatis".

Alzoo schildert Dr P. H. Bitter 1) in beeldspraak Spinoza's gedachtenschepping, misschien het geniaalste monistische systeem, da.t ooit door menschelijke fa.ntasie is opgebouwd, — maar terecht voegt hij er aan toe, dat ook Spinoza de eenheid niet bereikt heeft.

Inderdaad, waar het geldt door de wetenschap de wetten van het heelal en de structuur der menschelijke ziel na te speuren, kan de menschelijke rede en intuïtie lofwa'a, rdige ontdekkingen doen, maar zoodra de mensch zich geroepen acht de gevonden kennis saam te voegen tot een rustgevende wereldbeschouwing, staat hij aan de grens van zijn macht.

Als schepsel zit hij zelf opgesloten in de gesch.a.pene wereld. Om de wereld te k'unnen overzien, zou hij buiten hare grenzen moeten treden. Zijn ziel heeft geen vleugelen machtig genoeg om hem te verheffen tot het pnnt, vanwaar hij het begin en het einde schouwen kan. Laat reeds de ontlogische vi'aag: Wat is de wereld? hem in verlegenheid, veel meer wordt zijn creatuurlijk'e 'beperktheid openbaar, wanneer hij zich gesteld ziet tegenover het probleem: Vanwaar is de wereld, en wat is haar doel?

Indien de denker over geen ander hulpmiddel beschikt dan de rede, zien wij-zijn monistislcih streven uitloopen op het Godonttroonend, mensohvergodend, pantheïsme, - het meest verleidelijk^ maar ook meest verderfelijk, surrogaat van de ware religie.

Juist bij zijn allerhoogste praestaties ploft de wijsgeer in de diepste afgronden van dwaasheid neer, en de wetende vraagt in heilige ironie: Waar is de wijze? waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt" (1 Cor. 1:20)?

Er is slechts één licht, dat de nevelen, die over den oorsprong en het doel der wereld liggen, wegvaagt: de openbaring!

Er is slechts één kracht, die den mensch in staat stelt, het ontzaglijke wereldraadsel, zij het niet in zijn bijzonderheden, dan toch in zijn eenheidsgrond en eeaiheidsdoel te verstaan: het geloof!

„Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.

Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo, dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden" (Hebr. 11:1, 3).

Men heeft het onderscheid tusschen wijsbegeerte en godsdienst weleens zoeken te karakteriseeren door te zeggen: de wijsbegeerte gaat van de wereld uit om God te kennen, zij zo'ekt God; de religie gaat van God uit om de wereld te kennen, zij' heeft God\, '— en er schuilt zeker iets waars in deze onderscheiding. Zelfs kan men zeggen, dat beide wegen goddelijke wegen zijn, waarlangs God den mensch, als • in spelende afwisseling', leidt, om hem op te voeden tot de kennis der waarheid. Maar de mensch Vergeet hierbij te zeer het ééne, helaas centrale, feit Van de zonde.

God heeft aan 'den mensch de wereld gegeven als een schoon boek, „in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk, zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid" (Geloofsbelijdenis, art. II). •

Maar het orgaan, - dat de mensch noodig heeft om dit wonderschrift te ontcijferen, is ziek door de zonde. De mensch is zóij hopeloos bij-ziende, dat hij (om met Calvijn te spreken) zonder den briL.tvan het "V^'^eord zelfs jlep Naam Gods, die nabij is (Ps 75), niet lezen kan.

De wijsbegeerte is machteloos den mensch in het Kanaan der waarheids-rust te brengen.

Wie alleen uit de rede leeft blijft in de woestijn.

Hoogstens vermag hij van den één of anderen rotstop het beloofde land panoramatisch in de verte te aanschouwen, met een siddering van schoonheidsgenot.

„Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: oo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, , hij' k'an in het Koninkrijk Gods niet ingaan" (Joh. 3:5).


1) De taak der wijsbegeerte, 18.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijshedeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Reformatie | 8 Pagina's