GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Flnrifoxmiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) XIIL

Inderdaad, na helgeen gezegd is, mag, ook zonder dat tiij eenigen grond geeft voor de aanklacht van met-den-rug-naar-zijn-eigen-broedersgaan-staan, elke gereformeerde zich onbevangen plaatsen voor de vraag: heeft Dr A. Kuyper als heraut der pluriformiteitsleuze den protestantschgereformeerden waarheidsberg beklommen, of is hij misschien op een „vlucht-heuvel" terecht gekomen, — een vlucht-heuvel, waarvan men zoo spoedig mogelijk afstappen moet, om ... mee te doen aan 't verkeer? Of mee te kampen in den strijd? • • •

• Ja, die vlucht-heuvel, dat is toch eigenlijk wel een leuk ding, om eens even over door te praten.

Ook tegenover Prof. Hepp, als hij Dr Kuyper zoo heel ver — vanwege diens breedheid — verheft boven de epigonen, die de pluriformiteitsgedachto verwerpen.

Immers: op een vluchtheuvel staan, dat is in zekeren zin een bewijs van „breedheid". De „goeie, ouwe ziel", die zich niet waagt op de drukke straat, en, stijf tegen de huizen aangedrukt, het trottoir blijft houden, ze zal niet den vluchtheuvel, zelfs dien niet, betreden. Men moet, om er te komen, althans zich in het drukke verkeer gewaagd hebben. Of, als men het beeld minder nieuwerwets wil aangewend zien: hij moet zich in den oorlog gewaagd hebben. Wie thuis blijft, zal geen vluchtheuvel ooit beklimmen.

"Wie dus voor een lofrede al genoeg stof verzameld meent te hebben, als hij constateeren kan, dat de held, dien hjj bezingt, zich „gewaagd" heeft op het terrein, waar men met „geweldige moeilijkheden" te kampen heeft, die heeft inderdaad ook al zijn speechje klaar, als hij zeggen kan, zooals Prof. Hepp het doet: de man, dien ik bezingen wil, heeft zich gewaagd in het drukke gewoel, hij dorst het èn—èn aan, kijk maar, hij staat op dien heuvel daar, doch ach, de lieden, die ik niet bezing, wagen zich niet in het breede verkeer, ze .„deinzen voor de geweldige nJöèllJjkheden terug", "ze lijden aan gezichtsvernauwing, ze durven het èn—èn ruet aan, ze houden zich op het veilige trottoir, stijfjes tegen de huizen aan gedrukt. Nietwaar, zóó ongeveer teekende Prof. Dr V. Hepp de situatie, al legde hij, genadig, nog een pleister op de wonde, die hij, naar hij onderstelde, geslagen had.

Maar indien nu dézen keer de hoogte, waarop Dr Kuyper staat, eens een vlucht-heuvel is, wat dan? Dan moet hij er dadelijk van afgebracht worden. Want dat is de eeaige manier, om — terzake van het hier in geding zijnde punt — weer actief mee te kunnen doen aan het verkeer, om daarin zichzelf te zijn en zich te geven onder en aan de gemeenschap. Indien het dus waar is, wat het noomsche tijdscln-ift Apologetica geschreven heeft, dat n.l. Dr A. Kuyper, „teneinde de aldoor wisselende gereformeerde belijdenis" (lees: zijn particuliere opvatting in dezen) in verzoening te brengen met de onverbiddelijk haar recht opeischende waarheid, heil en uitkomst meent te moeten zoeken op den fatalen vluchtheuvel der Pluriformiteit" (I, 1918, 588), — ja, dan is de opheffing der pluriformiteitslens wèl een bewijs, dat Dr A. Kuyper zicb gewaagd heeft in den strijd, en in het gewoel, maar dan is meteen het blijven staan op dit „fatale" standpunt een bewijs, dat op dit punt Dr Kuyper niet verder kan, dat hij o p d i t p u n t zich heeft uitgeschakeld van het breede verkeer, dat liij op dit punt de gereformeerde theologie op het doode spoor gezet heeft, ondanks de lofredenen van Prof. Dr , V. Hepp.

Inderdaad — na het ook door hartelijke vereerders van Dr A. Kuyper toegegeven „laten liggen" van den strijd tegen Bensdorp — had Pfof. Dr V. Hepp beter gedaan, indien hij ons duidelijk gemaakt had, dat die heuvel geen vlucht-heuvel was, doch een in vrijen koningsmoed bestegen waarheidsberg van het gereformeerde denken. Tot nu toe is hij — wij wezen het in onze eerste reeks, meenen we, met de stukken aan — daarin niet geslaagd. Hij heeft het gevraagde toewijs niet geleverd. Hij heeft slechts één ding duidelijk gemaakt: dat z.i. de heuvel geen vluchtheuvel is. En nu komt het er dus op aan, dat, hetzij IVof. Dr V. Hepp, hetzij een ander, ons bewijst, dat de pluriformiteits-uitspraken van Dr A. Kuyper toch waarlijk de verspreide beenderen zijn van een heusch nog te reconstrueeren skelet van een heusch levende, en daartoe^ gereformeerde leer. Anders zal vastgehouden moeten worden aan de voorshands door ons geponeerde stelling, dat men uit die verspreide beenderen gee^ skelet opbouwen kan, en ieder, die aan dit werk begonnen is, een beetje laat gelijken op den geleerde uit het jongste nummer (21 Febr. '35) der Münchener Illustrierte Presse, die ^ men leest en ziet van hem onder de rubriek „Humor der Woche", bij een no^-niet-afgewerkt geraamte van een of ander „praehistorisch" dier staande, tot een collega zegt: „het is me goed gelukt, dezen sauriër in elkaar te zetten; alleen moet ik er nog eens over prakkiseeren, aan welken kant ik den kop, en waar ik den staart moet aanbrengen".

Speelsch is deze herinnering aan den man-vandcn-Sauriër zéker; maar is ze ook oneerlijk? Of onbroederlijk? Of oneerbiedig?

Ik geloof het niet.

Want, als man Dr Kuypers pogingen nagaat, om in dezen tot een min of meer gevestigde overtuiging te komen of te doen komen, dan staat mem. telkens voor de vraag: waar is nu de kop, en waar de staart? Is de pluriformiteit der kerk da kop, en daarna die van de waarheid (of waarheidsverkondiging? iets totaal anders!, dat meö toch telkens met het andere ziet verwarren) de staart? Of — is d© pluriformiteit der waarheid (sverkondiging) de kop, en die van de pluriformiteit der kerk de staart?

Man vatte wèl het doel van deze artikelen-reeks in het oog. Ze is, voor wat het tweede der in den aanvang aangekondigde onderwerpen betreft, NIET een volledige bestrijding van Dr A. Kuyper. Hadden we daarop onze zinnen gezet, dan moesten we enkele ha; -tige woorden spreken over de gevaai'lijke — ik voeg erbij: ongereformeerde , — these van de pluriformiteit der waarheid (vooral in een betoog, dat het woord pluriformiteit zoo onnauwkeurig en onklaar gebruikt, als ons reeds het geval gebleken is, bij Dr Kuyper); en over de uit een oogpunt van wetenschappelijke distinctie en koersbewaring uiterst verwarrende dooreenmenging van de twee totaal andere problemen van pluriformiteit der kerk en pluriformiteit der waarheid, of waarheidsverkondiging; en ook over den overgang van waarheid tot waarheidsverkondiging zelf.

Maar omdat we ons niet tot doel gesteld hebben, , op Dr Kuyper een directe critiek te oefenen, doch als eenig doel hebben: de afwijzing van de blijkens den letterlijken tekst zijner verhandeling zijnerzijds tegen (ook) ons gerichte critiek en aanklacht, daarom beperken we ons tot de aanwijzing van dit zich bij de lectuur van Dr Kuyper opdringende kop- of staart-probleem. Want ook daarin — en daarin niet in de laatste plaats ! — bevestigt zich de reeds door ons uitgesproken meening, dat n.l. bij Dr Kuj'per van een weldoordachte leer in dezen geen sprake is, dat het daartoe nooit gekomen is, en dat dus Prof. Hepp zoowel een denkbeeldigen (immers nog nergens reeds s t a a n de n) muur wou helpen optrekken met zijn troffel, en een dus ook denkbeeldigen aanval daarop wou afslaan met zijn zwaard.

En juist wijl het ons daarom te doen is, wijzen we op de zooeven, gestelde en nog even in den ietwat gewaagd-populairen trant aangeduide ., kop^ of staartkwestic". Dat ze ondanks die eenigszins losse henoemingswijze toch ernstig is, blijkt o.m. uit volgende feiten.

a) Vaak wordt door Dr Kuyper uitgegaan van de pluriformiteit der k e r k, om vandaar te komen tot de pluriformiteit der waarheid. „Het verschil in bestaanswezen tusschen de volken in Azië, Afrika en j.n 'Europa zelf", aldus Dr Kuyper, „heeft een zoo diepgaand verschil tusschen de natiën, ja zelfs tusschen die van 'een en dezelfde streek, is zoo sterk sprekend, dat eenzelvigheid in de openbaring der kerk ondenkbaar is. In deze onderscheiden werelddeelen" — aldus vervolgt Dr Kuyper — „en groepen en natiën, met een door God gewilde NATIONALE pluriformiteit, MOEST het leven der kerk meervormig worden, zoodra de volken den kinderlijken leeftijd te boven kwamen" (Heraut 20 Mei 1900, aangehaald bij Bensdorp, Apologetica, I, 595). Men voelt het: hier is de pluriformiteit der KERK gegrond in het pluriforme leven der menschheid; ze hangt dus niet af van een pluriforme waarheidsprediking, doch van het pluriforme schep!pings- en menschheidsleven En als GE'VOLG daarvan komt het dan volgens één van Dr Kuypers gedachtenreeksen tot pluriformiteit der waarhei d (s ver ko ndiging, of - belijdenis). „Er is geen boom, maar er zijn alle(en? ) eiken, beuken, wilgen, enz. Zoo nu is er ook geen volk, maar er zijn Nederlanders, Belgen, Franschen, enz. Is men nu Nederlander, dan hangt dit sdam met psychologische eigenaardigheden, en zult ge krachtens die eigenaardigheden noodzakelijkerwijs een anderen kijk hebben op tillerlei religieu, ze vragen dan b.v. een Spanjaard of een Mexicaan" (Heraut, 31 Dec. 1900, Bensdorp, Apol., I, 599).

We citeeren maar niet verder. Het gezegde is voldoende, om te doen zien, welke lijn HIER loopt: het komt van de k er'k-pluriformiteit tót de waar h ei d(s verkondiging s-)p 1 u, r i f o r- m iteit. In dit verband komt Dr Kuyper tot de wel zeer krasse, en voor het al-of-niet-vlu, chtheuvel-onderzoek zeer interessante uitspraak, dat Paulus' (in Filipp. 2 gegeven) „aanmaning om hetzelfde te gevoelen en hetzelfde te spreken, gericht wordt niet tot ALLiE kerken samen, maar tot één enkele kerk (die van Fi 1 ippi), voor wie dit nu nog als regel geldt... (gec. in Apol. I, 621), Bensdorp — (om strijd door Dr A. Kuyper en, ook door Dr H. H. Kuyper geprezen vanwege zijn nobele polemiek, dit zij veiligheidshalve opgemerkt). Bensdorp teekent hierbij aan: dat dit argument „in één woord armzalig" hem dnnkt. „Op die wijze kan men heel de Christelijke zedenwet wegredeneeren".

b) Daarnaast loopt evenwel bij Dr K. de andere lijn, de tweede gedachtencombinatie: Dr Kuiper komt vaak óók met dezelfde overtuigdheid beweren, dat het gekomen is van de pluriformiteit der w a a r h e i d(s p r e d i k i n g) tót de pluriformiteit der kerk.

Wat kop was, wordt dus staart, en omgekeerd. Dan wordt als volgt geredeneelrd: Het in de Heilige Schrift geopenbaarde „stelsel" „van God" kennen wij slechts bij benadering, niet dan met langzaam toenemende helderheid". Dat is een factor OPi ZICHZELF (de reeds genoemde factor: verschil tusschen mensch en mensch, volk en volk, komt DAARNAAST op, om een woord „MEE te spreken"). Daarom moesten in den loop der eeuwen „meerdere voorstellingen, omtrent dit stelsel, dat in Gods Woord ligt, zich gevormd hebben"... En nu is het „onder het koninklijk bestel van den Christus, dat in Zijn kerk deze pluriforme UITTEEKENING VAN HET STEL­ SEL GODS, uit de Schrift opkwam" (Band a.h. Woord, 18, 23, Apol., I, 595/6). Gelijk bij Dr Kuyper te verwachten valt, komt er dan op dit kritieke punt van het betoog weer beeldspraak, die de gerezen bedenkingen met schijn van recht beantwoorden moet; dezen keer is het het beeld van „dezelfde lichtstraal", „vallende door een venster van rood, van geel, of van blauw glas", die „wat in het vertrek staat op verschillende wijze" „kleurt". „En waar wij, menschen, te beperkt zijn, om het witte licht kleurloos op te vangen, is dit verschil in lichttint van onze mentschelijke beperktheid niet af te scheiden. In zekeren zin voegt het ons dan ook" — het is, gelijk de lezer begrijpt, nog steeds Dr Kuyper die spreekt - „voegt het ons dan ook, steeds der waarheid indachtig te blijven, dat er bij anderen een deel kracht kan schuilen, dat wij niet grijpen konden" (kracht, misschien een zetfout? ) (B. a.h. W., 23, j\pol. I, 597). „Ware het ons menschen gegund de 'OBJECTIEVE waarheid te kennen, zoo zou dit onderzoek in alle tijden, voor alle volk en voor elk onderzoeker in dat volk, nooit anders dan één zelfde karakter kunnen dragen. Maar zoo is het niet. God alleen kent de objectieve waarheid, wij kunnen het nooit verder brengen, dan tot onze subjectieve opvatting van de waarheid." i)

„Die opvatting nu" (zoo^ vervolgt Dr Kuyper) hangt samen met onze grondovertuiging, en die grondovertuiging wordt bepaald door onze innerlijke gesteldheid, door de nawerking van het verleden, en door het ideaal, dat ons bezielt" (gec. Apol. I, 598). "Vandaar dan ook, dat de droom der vaderen, die nog hoopten op bewaring van de ééne kerk, móést verscheurd worden ... door de feiten. Maar dan door van God gewilde, Gods rijkdom openbaar makende feiten." „Hun belijdenis van de kerk als „vergadering der ware Christgeloovigen" had" (tegenover het roomsche leergeziag, alsof dat soms „uniform was", K. S.) „nu eenmaal" (het ambt der geloovigen, vrij van den clerus erkennende) aan het SUBJECTIE"V'E. element, door de vrijheid der conscientie, recht tot meespreken gegeven, en dit grondstuk van hun belijdenis MOEST wel MET LOGISCHE NOODWEND'IGHEID tot splitsing van de kerk in meerdere formation, oftewel tot vernietiging van alle zichtbare kerkformatie als zoodanig leiden" (Apol. I, 610).

We zullen het voor dezen keer hierbij laten. Gemakshalve citeerden wij uit Bensdorp, andere citaten bewai-ende voor later.

Hadden we geen reden om aan den sauriër u, it de Münchener Illustrierte te denken? Men weet bij dat plaatje ook niet, wat voorpooten en achterpooten zijn: de teenen aan het ééne paar poolen wijzen naar den éénen wand der zaal, die van het andere stel naar den anderen, tegenoverliggenden wand. Ik kan dat beeld maar niet kwijt, als ik de a)- en de h)-lijn volg bij Dr Kuyper.

Onware bewering in „Woord en Geest".

In het weekblad „Woord en Geest" komt de heer J. H. L. de Bruin, dezelfde, over wien ik reeds verleden week iets in .het blad opmerkte, verkondigen, dat ik in een vergadering te Bussum, waar deze heer (stilzwijgend!) aanwezig was (om een dag later tegenover mijn rede een andere te stellen) zou gezegd hebben, dat de heer De Bruin Ijehoort tot „een kerk die spot met den

bijbel". Deze mededeeling is onwaar. Wèl is waar, dat ik in antwoord op leen enkele dagen tevoren door dezea spreker geuite bewering, dat ik - -volgens dagblad-verslag — „mijn God filosofisch en theologisch klaargeknipt heb voor mijn doel", er op gewezen heb, dal hier weer voor den dag komt de meening, die in de pers van het z.g. Hersteld Verband telkens te \'inden is geweest, en volgens welke men de Schrift .telkens tusscheu verscheidene Schrift beschouwingen heen en weer werpen laat. Verleden week schreef ik daar nog over, vóór ik nog van de jongste bewering van „Woord en Geest" iets wist. Ik stelde daar legenover, dat de wonderlijke filosofie van de derde N.S.B.-brochure (staatsleer) met elke concrete geloofsbelijdenis der in de «aai aanwezigen streed. Ook met. die van eiken , , H.V.-er". .

Maar wat wil men, als men dergelijke voor een kind tastbare feiten verdoezelen moet?

K. S.


1) Hoor toe, Prof. Haitjema, misschien kunt Ge ook Dr Kuyper voortaan bij de „edele" geesten inlijven, evenals Ge onlangs, toen Ge inzake de wedergeboorte, om U van den blaam van niet-confessioneel-zijn te zuiveren, behoefte hadt aan een tegenstelling Kuyper-Schilder eenerzijds, en Bavinck anderzijds, laatstgenoemde tot de „edele" geesten gerekend hebt; ik zou het U heusch raden; dan is het met Schilder nóg minder gedaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's