GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En in dezelve dagen stond Petrus op, in het midden der discipelen, en sprak (over het geval Judas). Handel. 1:15.

Petrus over Judas.

Als Christus in de gemeente, die Hij bij Zijn hemelvaart achterliet in Jeruzalem, het oogenblik gekomen acht, om het geval-Judas en de daardoor ontstane vacature in den apostelkring aan de orde te stellen, dan doet Hij Simon bar-Jona de leiding nemen der gedachten.

Het wordt ons even wonderlijk te moede, wanneer we hem, die door Christus' eigen woorden zich niet afdoende had laten waarschuwen voor den slrik der verloochening van zijn Heiland, hier zien optreden om aan te snijden, wat er met den verrader van Christus is voorgevallen.

Een oogenblik rijst dan bij velen de gedachte, en ze wordt zoomaar tot een vraag: Was Petrus daar nu wel de man voor, om te gaan spreken over de vacature-Judas, en over „de eigen plaats" var? Judas? Petnis immers, die als een brandhout uit het vuur gerukt was; dat vuur, waaraan wij gereedelijk denken bij onzen huiver voor deze „eigen plaats"? Als er één was in den discipelkring, en in hel apostelcollege, die daar nu maar zijn mond over moet houden, dan was het toch wel die Simon Petrus?

Zoo komt de neiging op, om aan de reeks beschuldigingen van voorbarigheid, waarmee men in den loop der tijden de heele geschiedenis van Matthias' verkiezing heeft belast, nog deze toe te voegen, dat ook het brengen op het agendum van dit punt niet geschied is door een daartoe geschikte instantie.

Dit alles zou nog niet zoo erg dwaas gedacht en geredeneerd' zijn, indien wij hier Petrus mochten zien optreden en de leiding nemen krachtens zijn karakter. Inderdaad, wanneer het zóó stond, dat Petrus' recht van leiding geven en een goede richting aan het zinnen der gemeente over die eene ledige plaats in den raad der apostelen, ontleend moest worden aan en gefundeerd werd' op een zekere natuurlijke begaafdheid van Jona's zoon, dan zouden ook wij ons haasten... neen, niet om Simon Petrus met de elleboog van een Farizeër er tusschen uit te dringen, maar wel haasten, om dergelijke rechten der natuurlijke begaafdheid de hoerschappij te ontzeggen op het terrein der genade en der roeping Gods.

Maar, bij alle respectabele erkenning van Petrus' superieure organisatorische talenten, waarvan de Schrift ons menig staaltje meegedeeld' heeft, verwerpen we toch de gedachte, dat Petrus in Jeruzalem het woord neemt over Judas krachtens iets, dat in of aan hem zijn zou.

Petrus, do zoon van Jona, treedt hier nu op krachtens het ambt, waarin de Heer der kerk hem heeft hersteld. Niet slechts heeft Christus hem Zijn woord indachtig gemaakt op het oogenblik, dat hij juist der verloochening had kracht pogen bij te zetten door zelfvervloeking en zware eeden, maar Christus heeft hem ook opnieuw de hoede van Zijn kudde opgedragen.

Het is niet een man dus, met een fijn gevoel voor wat op zeker oogenblik de harten beweegt, die tevens over de gave beschikt, xiit een impasse te helpen, maar die toch eigenlijk beter het zwijgen ertoe had kunnen doen, wijl hij zelf nogal zwaar belast was, en aan zichzelf genoeg diende te hebben, die over Judas' geval gaat spreken, maar het is de apostel van Jezus Christus.

En wie dat nu gezien heeft, trekt niet alleen zoo haast het kan zijn beschuldigingen van voorbarigheid en ongepasthcid in; hij is immers niet in den salon, maar in de Kerk (men mag voor salon ook wel lezen: het gezelschap, wanneer men de Kerk maar ziet, en gelooft; het komt dan met de gezelschappen ook wel goed)... maar wie den apostel op zag staan, die zegt: wie was er eerder voor aangewezen dan deze?

Op zichzelf verbaast het al niet, dat vooral Petrus bezig was met de ledige plaats. Hij mocht daar nog vertoeven in het midden der broeders en zusters als een geloovig getuige van de opstanding van Christus, terwijl de andere reeds was gegaan naar zijn eigen plaats.

Maar nu eenmaal deze Petrus door de gratie van Jezus apostel was, nu er bovendien ambtelijk, d.i. ook concreet, gesproken moest worden over de vacature-Judas, nu kon wel niemand het beter doen dan hij, die hier wel heel teeder en ootmoedig, en zonder een zweem van eigengerechtigheid moest spreken.

Bovendien, er moest een woord gezegd vaji Judas. Doch ook moest worden gesproken over Christus. Het ging der gemeente, en in de gemeente bijzonder Petrus aan, dat Christus een apostel miste. Apostelschap, dat is geen eerepost, en ook geen baantje, maar het is een bediening, een dienst; van Wien anders dan van Jezus? Wie was er inniger dan Jona's zoon mee op de hoogte, dat het Christus aanging, van Zijn apostelen niet één te verliezen? Hij wist toch immers nu wel, dal het niet om hem was, niet omdat hij Christus méér liefhad dan de anderen, dat hij in het ambt was hersteld. Maar Christus' werk moet voortgaan. Zoodoende heeft Petrus zijn plaats weergekregen. Hij dus kan beter dan iemand beseffen, ïioo het nu eigenlijk staat met het rijk van Christus, met de bewaring en vermeerdering van Zijn kerk, wanneer er een vacaUire is.

De toepassing kan heel practisch zijn, en dienen tot wegnemen van en bewaring voor ergernissen. Het komt nogal eens voor, dat min of meer onbekeerlijke zondaars hun ambtsdragers het zwijgen willen opleggen, of de klem hunner woorden verzwakken, door de opmerking, dat z ij al allerminst de aangewezen personen zijn om in hun gewichtige zaak met ambtelijk gezag te komen spreken. In zijn ambt kon Petrus zeer ootmoedig, wijl ook schriftuurlijk, over den verrader Judas spreken.

Maar het komt ook nogal eens voor, dat ambtsdragers hun spreken doen verloopen in gemakkelijke en gemoedelijke algemeenheden. Dan wordt er allerlei beweerd, dat niet aan de orde is, en wat gezegd moet worden in den nood der kudde en der schapen en lammeren, krijgt heelemaal geen of een schrale beurt. Christus geve Zijn gemeente begenadigde ambtsdragers, die de gave van hel concreet spreken bezitten!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's