GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Jood m bet oordeel der oude Heidenen en der eerste Christenen.

II.

Fel wordt het Jood'sche exclusivisme door de Romeinsche satire-dicliters gegeeseld'. De Jood haat al wat niet-Joo'd is. Hij wijist geen vreemde den weg. Zulke klanken beluistert gevkeer op keer.

Nog ernstiger wordt de reaktie. Men gelooft aan een ritueelen moord, waaraan de Joden zich schuldig maken. Reeds oudere gescMedschrijvers i verhalen, hoe ieder jaar een Griek gevangen wordt, • die na eenigen tijd goed gevoed te zijn geofferd wordt in 'Jeruzalemis tempel.

Men begrijpt, dat zulke verhalen weinig dienstig zijn, de sympathie voor den Jood te versterken. Naarmate het Jodendom zijn propaganda verder drijft, laait een golf van antisemitisme op. Op de • Jo'odsche verachting voor het niet Joodsche volgt yzijn verguizing door den heiden. En daarbij wordt ' niet met gelijlie munt betaald. De Joodsche vijandschap richtte zich allereerst op de zaak van het heidendom; de reaktie ontlaadt zich op den Jood zelf.

In de literatuur doet nu allerlei laster de ronde. Israël is een slavenvolk, tijdens een pest-epidemie uit Egypte verdreven. Éegrijpelijk, dat het nu de vermenging met andere volken schuwt! Nadat het volk zeven dagen voortgetrokken was in de woestijn, moest het om lichamelijke ongemakken zijn reis onderbreken; dit is de sabbat geworden. Een kudde ezels heeft het, toen het dreigde om te komen van dorst, een bron gewezen; daarom beelden zij Mozes af, zittend op een ezel, of vereeren zijn den ezel zelf.

Rij hteraire vijandschap blijft het eahter niet. Het volk gebruikt knuppels als argumenten. Vooral in Alexandrië, waar de Joden een groot en belangrijk deel der bevolldng vormen, kent de haat geen grenzen. Een Joodsch gezantscihap, dat bij keizer Tiberius op maatregelen daartegen wilde aandringen, werd tijdens diens bezoek aan een pasgebouwde villa gedwongen, hem van kamer tot kamer achterna te loopen, en ontving slechts enkele spottende opmerJdngen over het verbod van varkensvleesch. Ondanks de versdullende keizerlijtoe pririlegiën, die 't Jodendom had weten te bemachtigen, werden razzia's op de Joden meestal oogluikend toegelaten. Straks worden de Joden niet slechts uit Rome verdreven, maar wordt hun zelfs de toegang tot Jeruzalem zelf ontzegd

Dan is de Joodsche propaganda tot haar einde gekomen. Zij is hopeloos mislukt. Haar doel was, de wereld te bekeeren tot het geloof in Israels God; de reaktie wordt bespotting, vijandschap', haat; en die afloop is, dat het JodendomN zich terugtrekt in de synagoge, om onopgemerkt zijn bestaan te rekken. Men bekeert niet meer, maar berekent het aantal letters der Schrift.

Dit moest, omdat het oordeel van Griek en Romein anders uitgevallen was, dan de Jood had , vermoed. En dit oordeel moest zoo uitvallen, omidat de Jood niet slechts zelf Jood wilde blijven, doch anderen ook Jood, of eigenlijk dit nog niet eens, Jodengenoot, Jood van den tweeden rang, wilde maken. De aanstoot wekte ergernis, de ergernis haat.

Scherp steekt tegen het heidensch oordeel over den Jood dat der kerk af. Van meet af aan is de kerk met nauwe banden aan het Jodendom verbonden geweest. Zij belijdt den God Israels, niet slechts als het Opperwezen, maar als ©en persoonlijk God. Zij gelooft, dat deze God Zich in het Oude Testament heeft geopenbaard, en dit Oude Testament nog steeds, ook voor haar, juist voor haar, het Woord Gods is.-En bij dit alles komt, dat de apostelen, de zuilen der kerk, van Jooflschen stam zijn, ja Christus Zelf naar het vleesch uit Abraham is. Ook wanneer de kerk straks bijna uitsluitend door christenen uit de heidenen gevormd wordt, vergeet zij haar geschiedenis niet,

In het oog der heidenen heeft de kerk een tijd^lang als Joodsche sekte gegolden. Met hoeveel bezwaren de losmaking der kerk van het Jodendom gepaard ging, toont het boek der Handelingen. Er is binnen de kerk een richting, die de heidenen eerst tot het Jodendom wil doen overgaan, voor zij christen kunnen worden.

Het spreekt daarom vanzelf, dat de beoordeelüig van den Jood in de kerk veel gunstiger, veel milder is, dan in de heidenwereld. Hoe jroot b.v, voor den apostel Paulus het gevaar geweest mag zijn, renegatenhaat te koesteren, dat dit allerminst het geval geweest is blijkt uit de liefdevolle wijze, waarop hij over zijn broeders naar het vleesch spreekt; hij zou zelf wel voor hen verbannen wensclien te zijn van Christus; hun ongeloof is hem groote droefheid, gedurige smart (Rom. 9:2v.). En deze toon blijft heerschen, ook bij de lateren. De brief van Rarnabas is wel een van de ernstigste pleidooien, die in de eerste eeuwen der christelijke kerk tegen de Joden zijn gericht. Toch blijft de toon christelijk; de Jood wordt niet belasterd; niet bespottelijk gemaakt. Ook het godsdienstgesprek van den apologeet Justinus met den Jood Trypho is waardig van vorm. Merkwaardig te zien is, hoe de kerk erop reageert, wanneer het heidensch antisemietisme tot haar traaht door te dringen door middel van de sekten van Mardon en de Gnostiek.

Hij alle onderlinge verschillen hebben Mardon en de Gnostiek dit gemeen, dat zij de kerk van het Oude Testament hebben willen losmaken. De God van het Oude Testament is niet de Vader van Christus. Israël is niet het uitverlcoren volk van den waren God geweest. De ceremoniën van de Oude Redeeling hadden niet de minste beteekenis, en Israels geschiedenis was er een van doorloopende ongerechtigheid. De Oudtestamentische offers verrieden Gods bloeddorstigheid, de besnijdenis Zijn minderwaardigheid; Mo-zes was een doodslager, Salomo een wellustelüig.

Heslist werd deze beschouwing over het Jodendom door de kerk afgewezen. Zij heeft het heidensch -antisemietisme niet aanvaard. Krachtig, hoewel meermalen op wonderlijke wijze, heeft zij het Oude Testament verdedigd. Israels verleden hield zij hoog, en ten opzichte van zijn tegenwoordig bestaan heeft zij zich voor alle verachting gewacht; zelfs schijnt hier en daar nog op een bekeering van Israël ten laatsten dage gehoopt te worden.

Toch hebben Marcio-n en de Gnostiek de kerk voor problemen gesteld'. Zij werd aan Israels verleden allereerst herinnerd. Kon zij dit verleden voor haar rekening nemen? Kon de geschiedenis van het Joodsche volk ten voorbeeld gesteld worden?

Er zijn kerkvaders, die een vrij behoudend standpunt innemen. Men spreekt uit, dat daar, waar het Oude Testament zelf geen afkeurend oordeel geeft, onzerzijds geen criüek op haar plaats is. Naar den geest des tijds zoekt men bij verschillende gebeurtenissen van Israels verleden (Lot en zijn dochters) een allegorisdie verklaring. Oveahet algemeen luidt echter het oordeel scherp. Israels geschiedenis is zeer zeker een beschrijving van veel zonde. Tegen een duisteren achtergrond komen slechts enkele 'lichtgestalten uit. Teredit hebben de profeten steeds over Israël moeten klagen, 't Is een volk, in ongerechtigheid verhard. Onbegrijpelijk, dat God het zoo lang heeft wUlen dragen. Hij kon dit slechts doen in Zijn lankmoedigheid. Het Joodsche volk was zelf zijn bestaan niet waard.

En bij al de zonde van vroeger is tenslotte de verwerping van Christus gekomen. Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen; zij hebben den Rechtvaardige gedood (Joh. 1:11; messiaansch verklaarde profetieën van Jesaja en Jeremia). Daarin is aan de Joodsche ongerechtigheid de kroon opgezet; Israels misdadigheid is nu ten toppunt geklommen.

Doch nu is Israël tevens van al zijn vroegere voorrechten verbeurd verklaard. Ondanks alles waren de Joden eertijds inderdaad bet volk Gods; nu echter heeft de kerk Israels plaats ingenomen. Zij is Israels erfgenaam, en wat nu nog Israël heet, is Israël niet meer. De belofte geldt slechts de kerk; de Joden vormen een partij, een sekte, een groep menschen, die een doelloos bestaan Idden. De evangelist Johannes stelt de Joden tegenover Christus en Zijn - discipelen; de onbekende auteur van den brief van R-amabas spreekt over hen als „die menschen ginds"; en latere sahrijvers behandelen het tegenwoordige Joodsche volk als een quantité négligeable. Israël heeft beteekenis gehad; het is thans deze beteekenis volkomen kwijt.

Op twee punten blijkt het oordeel der eerste christenen o-ver den Jood van dat der oude heide^ nen dus geheel verschillend te zijn.

Ten eerste belijdt de kerk, dat Israël voorheen drager van de Openbaring Gods is geweest; ten tweede, dat de Jood van dit bijzondere voorrecht geheel vervallen verklaard is sinds den dood van Christus.

De Hellenist erkent, voorzoover hij zijn liberaal standpunt getrouw blijft, wel iets goeds in het Jodendom; door zijn geschiedschrijvers laat hij zich verteilen, dat de wijsgeer Pythagoras zelfs indertijd Jeruzalem bezocht heeft en het „orakel", dat zich daar in den tempel bevindt; en indien er iets geestelijks is in de Egyptische Sarapisvereerlng, waarom dan niet in den Joodschen eeredienst? Wanneer de Jood echter meent, alleen God te kennen, alleen Gods volk te zijn, is dit zinlooze hoogmoed^ bespottelijke dwaasheid; te denken, dat dit Jodenboek, saamgeflanst van in een uithoek van Palestina bijeengekropen Joden, Gods Woord is! roept Celsus uit. Het is zelfs te dwaas, om het allegorisch te verklaren! En wanneer de

Jood' hoog opgeeft van het zoogenaamd! oorspronkelijk karakter ervan, mag hij wel bedenken, dat het meeste ook elders wel te vinden is, lang voordien teboekgesteld en ingevoerd!

De kerk maakt wel onderscheid tusschen Israël als volk en datgene wat God aan Israël schonk. Voor Israël als volk heeft zij weinig goede woorden over; zijn geschiedenis is een aaneenschakeling van ongerechtigheid. Toch was Israël Gods volk. Hunner is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloftenissen; ja, gaat de apostel Paulus verder, welker zijn de vaderen, en uit welke is Christus, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God, boven allen te prijzen in der eeuwigheid... (Rom. 9:4v.). Ongetwijfeld, de positie welke Israël voorheen bezat is niet te vergelijken met die van andere volken. Dit is het eerste groote verschilpunt.

Het tweede is, dat de Griek en Romein het Israël van vroeger gelijkstelt met het Jodendom van tbans, maai- de kerk in Israels geschiedenis de groote breuk ziet, doordat het volk Christus heeft verworpen.

Omdat het heidendom in den Jood van zijn dagen nog steeds den Israëliet van vroeger ziet, neemt het gruwelijken aanstoot aan de Joodsche propaganda, lastert en haat en vervolgt het het Jodendom. Zijns ondanks erkent de heiden een zeker voorrecht, dat den Jood eigen is of was. De Jood is hem iets bijzonders, een element, dat geïsoleerd moet worden.

Maar de kerk behoeft geen laster; zwaarder onrecht dan wat Christus aangedaan werd, is niet denkbaar. Zij zal den Jood echter niet vervolgen, zelfs niet haten; in plaats van aanstoot aan hem te nemen, bewijst zij barmhartigheid, en zoekt zij de bekeering van Israël. De Jood heeft zijn voorrechten immers verloren; er is nu eigenlijk geen verschil meer tusschen Jood en heiden, beiden zijn even beklagenswaardig; de apologeet Aristides stelt de zaak zelfs zoo, dat de Joden afstammen van een zekeren Abraham

Het antisemietisme van de oude wereld ging uit van een verkeerd begrip van de uitzonderingspositie, welke de Jood voorheen heeft mogen innemen. Men verstond deze uitzonderingspositiö zelf verkeerd, en meende vervolgens, dat de Jood haar nog innam. Nog in onze dagen zijn dit de beide groote vergissingen, waardoor een nieuw heidendom zich kenmerkt, en tot Jodenhaat laat voeren. Laten wij ons ervoor wachten, te licht over Israels verleden, en te ernstig over Israels heden te denken; aan het Joodsche praerogatief van eertijds mogen wij geen afbreuk doen, maar tegelijk moeten wij bedenken, dat dit praerogatief onherroepelijk tot het verleden behoort. Het principe, door de kerk van meet af geleerd, is, dat zooveel onderscheid als eens tusschen Jood en heidenen bestond, zoo wemig verschil er thans is. Wie dit principe trouw blijft, gaat ook in onze dagen veilig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's