GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr H. SmlMe.

Een onzer medewerkers, de heer H. Smdlde, is dezer dagen gepromoveerd tot doctor. Met deze bekroning van gijn studiën wenschen me onzen trouwen, zeer gemaardeerden medemerker, ook namens uitgever en lesers, van harte geluk. Wijl de doctorale studiën van den heer Smilde ook in het schrijven der dissertatie zich zeer van nabij hebben bezig gehouden met de litterattmr, mogen we ook voor de desbetreffende rubriek van ons blad daaruit goede minst vermochten.

De dissertatie van Dr Smilde handelt over Cats.' Een figuur die behalve van litteratoren, ook van theologen, ja bijna, van alle kerkmenschen de belang^stelling in meerdere of mindere mate heeft.

Het boek is zorgvuldig bewerkt en toch zeer bevattelijk geschreven. We bevelen de lezing ervan ten zeerste aan.

K. 8.

„Het lied van 't nieuw Jeruzalem".

ni.

In ons voorgaande artikel hebben wij clementie bepleit voor onze jonge christen-dichters voor hun afdwalen van den weg, die hen aan ons volk bindt.

Want het is niet alleen hun schuld, dat zij in hun kunstopenbaring de Kerk niet meer erkennen en zien als het hoogste goed van hun en des volks leven.

Dat de begeerte om hier op aarde te mogeji zingen:

„'t Lied van 't nieuw Jeruzalem..." gesmoord is, "is niet in de eerste plaats hun schuld.

Het verkeerd toegepast gemeene gratie-begrip, dat op zoo velerlei terrein funest gewerkt heeft, heeft ook het territoir van dfe Kunst aangetast.

Als wij uitgaan van de gedachte, dat onze God in Zijn algemeene genade ons „nog zoo. veel goeds gelaten heeft", ook op het terrein van de kunst, dan is de hoogste spanning, die van de ambtsopdracht uitgaat, al verslapt.

We mogen dan nog zoo veel spreken van een „alle terreinen opeischen voor de zaak van Gods Koninkrijk" en ook op het terrein van de kunst spreken van het „Pro Rege", de spanning van de ambtsvervulling ontbreekt.

Wij zullen, zoo goed als op elk ander terrein, ook op dat van de kunst, weer moeten uitgaan van de Schriftgedachte, die ook in den 12den Zondag van den Catechismus tot uitdrukking komt, dat we in de eerste plaats kerkmensch zijn en dat we dus ook de kunst als kerkmensch te beoefenen hebben. Wie wedergeboren wordt, wordt wedtergeboren in de kerk en heeft heel zijn leven in dit licht te zien. Zoo. goed als een christen-minister achter de regeeringstafel, en een christen-kamerlid in de groene bank, en een christen-onderwijzer voor de klas, en een christen-bankwerker achter zijn draaibank daar kerklid is en düs in het ambt te staan heeft, zoo. is de christen-kunstenaar ook op zijn terrein kerklid, dus gezalfd tot aiübtsdrager.

Wij hebben dat in de laatste tientallen jaren wel wat over het hoofd gezien. Dat ligt ook zoo'n beetje voor de hand in de dagen van kerkelijkea voorspoed. Men komt dan zoo licht tot het compromis om moeilijkheden met de wereld weg te ruimen of te voorkomen. Het ambt van christenzijn komt dan een beetje op non-actief.

Maar wie de waarheid en het onverbiddelijk gpzag van bovenomschreven ambtsroeping zien wil, denke zich maar eens de Kerk in de verdrukking, wat eigenlijk de normale toestand in deze tegenwoordige bedeeling is.

Dat we door de wereld dan altijd en overal als kerkmensch gezien worden komt dan spoedig genoeg uit. Van samenwerking op gemeene gratietcrreinen blijft dan niet zoo heel veel over, dan is die christenmensch gestempeld tot kerkmensch, waar hij ook staat en wat hij ook doet. De eerste christengemeente te Rome wist daar wel wat van af en in den Reformatietijd wist de Kerk dat ook wel. Maar zoo behooren we het nu ook te weten en het is een verblijdend verschijnsel, dat zoo langzamerhand onze oogen hier weer voor open gaan. „

Nu denke niemand, dat hier een „neye leere verkondigd wordt. Ik geloof, dat de heer Rijnsdorp iets dergelijks reeds bedoeld heeft, toen hij in zijn bundel „Ter Zijde" (pag. 163) schreef: „Maai- dit wordt een opnieuw ontdekken van Kuyper en veelszins opnieuw interpreteeren van zijn grondgedachten, niet in beschouwingen, die stijf staan van citaten ter adstructie van belezenheid en beginseltrouw, maar in een óók intuïtief tasten naar de kern van zijn bedoeling en naar aanknoopingspunten voor dezen tijd..."

Welnu, als we dat doen komen we terecht bij de Reformatorische grondgedachte, dat we voor alles en overal kerkmensch zijn.

Wie als christen kunst beoefent, moet dat doen als kerkmensch Dan krijgt vanzelf al alle individualistische neiging onder ons den doodsteek.

Want de kerkmensch laat zich beheerschen door de soüdariteitsgedachte. De zonde van de Kerk ziet hij als zijn zonde, de genade, die God geeft aan de Kerk, is dezelfde genade, die ook in hem leeft, weet hij dan.

Dat brengt hem al direct in een andere verhouding tot de Kerk dan waarin menig christenpoöet of - prozaïst thans staat. Ook dan blijft de kritiek, waar noodig is, maar die kritiek is anders ingesteld. Het wordt een kritiek, die meteen kritiek is op zich en die dus den kunstenaar zelf ook wondt

Wanneer onze christen-dichters en - prozaïsten hun kritiek op de kerk zoo^ eens gingen instellen, zij aouden bij het volk, bij het kerkvolk een luisterend oor vinden.

Wanneer zij klassiek© voorbeelden willen, dan lezea zij de Psalmen er maar eens op na. B.v. Psalm 66, waar de dichter zingt: „Komt, hoort toe, o gij allen, die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft..."

D« individualistische valsch mystieke ziel grijpt dit woord gretig aan en betuigt er mede dat de mensch, dus „zijn wegje zal moeten kunnen verlellen". Maar wie dezen Psalm leest merkt wel, < iat deze door Gods heiligen Geest geïnspireerde dichter geen subjectieve individueele ervaringen vertellen gaat. Neen, hij voelt zich zóó zeer kerklid, dat hij wat God in het verleden gedaan heeft met die Kerk in het Oude Verbond, identificeert met zich zelf en eigen leven.

Dat is dichterschap bij de gratie Gods. En lees nu maar al de Psalmen door. Gij vindt overal dezelfde solidariteitsgedachte als domineerendl element. Zoo b.v. in de liederen Hammaaloth. Neem Psalm 130: „Uit de diepte roep ik tot U, o Heere!" Maar de dichter klimt op van zijn individueele ellende naar de last der Kerk: „Israël hope op den Heere... Hij zal Israël verlossen ..."

Rijnsdorp schrijft in zijn meergenoemd boek: „De dichter, de schrijver moet mond van het volk zijn. Hij is niet alleen gelaten, maar in Christus geïncorporeerd. En voorts: hij is kind van een volk en van een christelijk volksdeel..."

Zoo is het. De kunstenaar is voor alles kerklid, of hij zal zijn talent misbniiken en onder gaan. Slechts van de kerk uit kunnen onze christenkunstenaars en met name onze christen-poëten en -prozaïsten hun ambtsopdracht vervullen en in hun kunst leven, d.w.z. productief zijn.

En dan zullen zij geen last hebben van „gebrek aan inspiratie". Want het volk, waar zij zich tolk van weten, zal hen bezielen zooals dit volk in de grootste ellende de Calvinistische dichters in voorgaande tijden bezield heeft.

Of er dan geen plaats kan zijn voor het uitzingen van de eigen ziels-emoties?

Ik geloof, dat alleen wie uit de Kerk leeft, zoo zijn eigen zieleroerselen kan uitzingen dat hij ge^ lezen en verstaan wordt, en niet te klagen heeft, dat „zijn hart is een ledig nest, hoog in de top van een populier".

Augustinus moet eens gezegd hebben: „Heb God lief én doe dan maar alles wat gij wilt." Ik zou wiUen zeggen: „Wees KerkUd en zing dan maar al wat gij wilt."

Mag ik een voorbeeld geven? Ik denk hier aan het vers, van Karel van Dorj): „Hart en lippen", een vers, dat mij telkens wanneer ik er naar grijp weer diep ontroert.

Deze dichter klaagt hier zijn persoonlijken nood uit. Maar hij doet het zoo, dat die nood gevoeld wordt als uw en mijn nood, als nood van ieder mensch, die naar de gemeenschap der heiligen — één van zijn geloofsartikelen — smacht in bange eenzaamheid, waarin de zonde hem isoleert.

Want waarm bestaat die nood dan eindelijk? „ pijn, waardoor ik mij wist uit hun gemeenschap weggesneden."

Dat is ten slotte de groote nood van ieder zondaar, die zich vergrijpt aan Gods heilige geboden. De zonde isoleert hem van God en van Gods Kerk, ook al bleef hij er uiterlijk één mee.

O, dat ontzettend isolement.

En als hij door Gods genade begiftigd is met de gave om zijn nood te kunnen uitzeggen in woord of kleur, dan zal hij dat zoo doen, dat hij meteen de tolk is van zijn mede-zondaren en zoo is hij ook aJs dichter van zijn strikt persoonlijke zieleleven de zanger der gemeenschap, der kerkgemeenschap.

Dat zijn de dichters waaraan ons christenvolk behoefte heeft. Want het leeft in heel dat volk, ook ia den allereenvoudigste onder hen, maar zij wachten op het woord van den dichter, waarin hun nood, hun smart, hun berouw, hun gebedi en hun dank doortocht vinden kan.

En of dit dan het terrein van de christelijke kunst niet versmallen zal?

Geen sprake van.

De Kerk beslaat de geheele wereld.

Dat is juist de spanning in dit leven, de worsteling der Kerk om de Scheppingsgedachte te handhaven en te doen zegevieren ondanks den zondeval. Want door het herscheppend werk van Jezus Christus is deze Kerkarbeid mogelijk geworden.

Het terrein is dus zoo universeel mogeüjk.

Maar alléén van de Kerk uit.

Het is de Kerk, die worstelt in de hooge school om een eigen christelijke wetenschap, het is de Kerk, die worstelt in de regeeringscolleges en in de volksvertegenwoordiging om een christelijke staatkunde, het is de Kerk, die worstelt op het terrein van het sociale leven om christelijke gerechtigheid en solidariteit, het is de Kerkj die worstelt in huisgezin en school, in werkplaats en atelier, in kantoorgebouw en op den akker om de gerechtigheid en de heiligheid van de herschapen wereld. En het is de Kerk, die op al deze terreinen hijgt naar de wederkomst van Christus.

Indien we de samenstemming van triumfeerende en strijdende Kerk maar zien willen onder de geweldige spanning van den éénen groeten Dag Gods in deze bedeehng.

En waar zijn nu onze dichters, die deze hijgende en worstelende Kerk bemoedigen, troosten, bezielen en stimuleeren, door de verwoording van wat er vaak stemmeloos in die Kerk woelt en zucht en bidt?

Waar zijn onze sociale dichters, die onze christen-arbeiders in de fabriek, op de scheepswerf, op het water, in de mijn, helpen in hun moeizaam ambt om als christen dit werk te doen? Waar zijn onze dichters, die zich tolk gemaakt hebben van al die Ideine, eenvoudige menschen, die hun hangen strijd hebben tegen vijanden van buiten en van binnen?

Waar zijn onze dichters, die den nood der Kerk in deze wereld uitklagen in hun verzen? Wie van hen heeft er aan Niemöller gedacht, aan de ongelukkigen in de concentratiekampen en de bannelingen in Siberië, de witte hel?

Waar zijn de dichters onder ons, die tegenover de brallende taal van Hitler en Mussolini, de taal der altijd strijdende en altijd triumfeerende Kerk op aarde hooren laten?

Gebrek aan inspiratie? Het is een tegen zichzelf. aanklacht

De dichter die in gehoorzaamheid, dat wil zeggen in gebondenheid aan Schrift en belijdenis, aan Kerk en dogma leeft, zal inspiratie hebben, want hij is willig instrument in Gods eigen Hand geworden.

En zooals hij het volk, het kerkvolk bezielt, zoo zal dat volk hem bezielen.

Dat is het loon van den dichter, die gehoorzaam leven wil uit zijn ambtsopdracht.

RUDOLF VAN REEST.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's