GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vormen?: Normen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vormen?: Normen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer het in het kerkelijk leven gaat over bepalingen van kerkrecht, wordt daarbij veelal onderscheid gemaakt tusschen consciëntiebindende-en ordebepalingen. De eerste zijn van dien aard, dat men zich daaraan in zijn geweten gebonden zou moeten gevoelen, daar zij rechtstreeks zijn afgeleid uit de Heilige Schrift, de tweede zouden van lageren rang zijn als regelende de middelmatige orde, die er moet zijn in de kerk. Zonder het onderscheid tusschen deze beide soorten normen te ontkennen, zouden wij hierbij duidelijk willen maken (met bewijzen!), dat de ordebepalingen van zeer groot belang zijn, vooral daar zij dienstbaar zijn aan den goeden gang van zaken in de kerk, dus aan de verbreiding van het Evangelie en de komst van het Koninkrijk Gods. Dat zij een eerlijke na'eving waard zijn niet alleen, doch ook dat dit noodzakelijk is, daar zij zijn heilig recht des Heeren. Heili» wegens hun dienstbaarheid in Gods Koninkrijk, evenals de potten en de pannen in den Tabernakel heilig waren. De Schrift leert het ook zelve in 1 Cor. 14 : 40, dat alles betamelijk en in goede orde moet geschieden, d.w.z. niet alleen naar de regelen van de moraal (de betamelijkheid), doch ook naar die van het recht (ds goede orde). Genoemde onderscheiding mag dus nimmer de gedachte in de hand werken, dat het er met de ordebepalingen niet zoo nauw op aan zou komen.

Juist door het verlaten van de rechtsorde zijn er in Kerk en Staat de laatste jaren, maar ook vroeger, zulke ontzettende dingen gebeurd. En wij moeten niet meenen, aan dit gevaar niet bloot te staan. Wij moeten daarom op elkander blijven toezien, dat alles onder ons toegaat zooals Gods Woord het ons leert è n zooals de kerkleden en kerken het voor Gods aangezicht elkander hebben beloofd in het uit afspraken gegroeide kerkrecht.

Als het recht ergens vormen voorschrijft, dan geschiedt dit ter bescherming van bepaalde rechtsbelangen. Laten wij dit met het volgende voorbeeld mogen toelichten. De strafwet verbiedt wederrechtelijke vrijheidsberooving. Wat dit moet inhouden is duidelijk. De politie moet echter in staat zijn bij vermoeden van misdrijf tot arrestatie van een verdachte over te gaan. Hoe deze twee beginselen met elkander te rijmen? Door de politie nu maar een vrijbrief te geven om ieder willekeurig persoon op te pakken en gevangen te zetten? Dit was mogelijk toen Nederland zuchtte onder het juk van een dictator, en het gebeurde dan ook. Hoe wordt de moeilijkheid opgelost in een rechtsstaat? Wel, door aan de politie vormen voor te schrijven door haar in acht te nemen wanneer zij maatregelen wil nemen. Het niet in acht nemen dezer vormen is weder-rechtelijk, d.w.z. in strijd met de voorgeschreven vormen. Dan is er dus sprake van wederrechtelijke vrijheidsberooving. Ziet men dus nu, dat vormen normen zijn; dat veronachtzamen van vormen beteekent inbreuk op normen? Normen geschreven in een bepaald belang.

Niet anders is het in het kerkrecht. Ook daar ligt in het vormenrecht een bescherming der kerken. Om een enkel voorbeeld te noemen: art. 34 K.O. bepaalt: „In alle samenkomsten zal bij den praeses een scriba gevoegd worden, om naarstig op te schrijven 't gene waardig is opgeteekend te zijn". Op het eerste gezicht lijkt deze bepaling als rechtsnorm in het geheel niet van belang. Echter in het geval een bepaalde leeruitspraak zou worden gedaan, terwijl ter synodezitting in de plaats van de motiveering van een praeadvies een andere wordt gesteld, zou het niet nakomen van de norm van art. 34 K.O. een grove lapsus zijn. daar een historische uitlegging dier uitspraak aan de hand van officieele stukken niet mogelijk zou zijn, althans zeer zou worden bemoeilijkt. En om, wat deze norm betreft, concreet te zijn, moge verwezen worden naar het verzwijgen uit de acta der Synode van 1944 van het uitstooten van de kerk van Bergschenhoek buiten het verband (of dit „uitstooten" rechtsgeldig is laten wij hier buiten beschouwing).

Nu, zooals wij hebben gezien, de rechtsorde der kerk dient om de ware geloofsgemeenschap mogelijk te

maken en te bevorderen, volgt daaruit ook, dat wie de orde verbreekt op den verkeerden weg is, zelfs al zou hij in de reden waarom hij tot die daad komt gelijk hebben. Dit geldt evenzeer voor kerkelijke vergaderingen in hun besluitvorming. Er is wel eens geponeerd, dat het heil der kerken de hoogste wet is en dat een synode dus haar gang zou kunnen gaan als de nood van de kerken dit vorderde. Inderdaad kunnen er zich wel moeilijke situaties voordoen, waarin in het profijt der kerken gehandeld zal moeten worden, doch dit zal nimmer mogen buiten de geldende rechtsorde. Ook niet door een generale synode. Noodrecht, d.i. recht buiten de bestaande orde of nog liever, er tegen in, heeft in den Staat tot groote narigheid geleid (denk b.v. maar aan de heden ten dage nog bestaande onder de vleugelen van den Duitschen bezetter ingevoerde bedrijfsorganisaties met het „leiders"-beginsel); in de kerk is dit „recht" ten eenenmale verwerpelijk. Als ooit de nood, door Gods hand over ons gebracht, de werking van de rechtsorde verlamt, b.v. door afsnijding van verbindingen, zal na den nood, hetzij het oude recht zijn loop weer moeten hebben, hetzij in den geordenden weg (niet door overmoedigheid) moeten worden gesanctionneerd. In het bewaren van dezen weg is eerst het samenleven van Christenen, die het nog niet op alle punten met elkander eens konden worden, mogelijk.

Wegens het schenden der orderegels heeft de burgerlijke rechter den laatsten tijd eenige ontspoorde vergaderingen tot de orde moeten roepen. Wij willen ter illustratie, van het voorgaande eenige voorbeelden uit den kerkelijken strijd aanhalen, niet omdat wij er lust in hebben een bepaalde gemeenschap in een kwaad daglicht te stellen (ook Prof. Mr I. A. Diepenhorst (Kerk en Staat in Nederland, blz. 275) is van meening, dat de burgerlijke rechter herhaaldelijk de formeele rechtmatigheid van kerkelijke besluiten heeft na te gaan), doch vooral ter leering voor vandaag' en voor de toekomst van onze eigen kerken en kerkleden. Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.

1. De President van de Rechtbank te Zwolle besliste op 31 Aug. 1944 inzake , .Kampen", dat de synode bij de uitlegging van art. 87 K.O., daarbij steunend op de traditie, kennelijk niet met eigen formeele voorschriften in strijd was gekomen._

Wij laten deze beslissing voor wat ze is, doch constateeren, dat de rechter, hoe dan ook, de formeele voorschriften van belang achtte voor het geven van een beslissing.

2. De President van de Rechtbank te Groningen besliste op 12 Oct. 1944 inzake „Groningen":

a. de burgerlijke rechter is wèl degeUjk geroepen — afgezien van het feit, dat de synodale kerk hem zelf heeft geroepen — om te beslissen of de besluiten terecht, d.w.z. overeenkomstig de kerkelijke reglementen, genomen zijn.

b. de gehouden classisvergadering is onwettig op grond van strijd met de huishoudelijke regeling, bepalende dat tenminste drie kerken de buitengewone vergadering moeten aanvragen, dat de samenroeping zes weken van te voren moet plaats vinden, dat het agendum 14 dagen voor de samenkomst ter kennis van de kerken moet zijn gebracht en dat de afvaardiging geschiedt met behoorUjken credentiebrief, en op grond van strijd met alle recht en gereformeerd beginsel de geschorsten niet te hooren over wat hun telastegelegd is.

c. De classis was onbevoegd tot de schorsing, daar de modus procedendi van art. 79 K.O. den kerkeraad bevoegd verklaart.

d. Het schorsingsbesluit was ongeldig wegens schending van de K.O., door niet het voorafgaand oordeel van den meest genabuurden kerkeraad in te winnen.

3. Het Gerechtshof te Amsterdam besliste op 15 November 1945 inzake „Krommenie": Terecht heeft de vrijgemaakte partij in dezen ook gewezen op den inhoud van den geloofs-en credentiebrief, waarin verwezen wordt naar art. 31 K.O.

4. Het Gerechtshof te Leeuwarden besliste op 30 October 1946 inzake „Harlingen":

Een kerkeraad is wèl bevoegd een bindend meerderheidsbesluit te nemen zonder medewerking van diakenen en zonder verhoor der gemeente, blijkens de artt. 25, 29, 30 en 37 junctis 16 en 23, 38 K.O. en de bevestigingsformulieren (waaruit bUjkt, dat de ouderlingen regeerders zijn en de diakenen als taak de bediening der armen hebben).

5. Hetzelfde Hof besliste op 11 Februari 1948 inzake „Opende":

a. Dat de geschorste predikant van het schorsingsbesluit van de gecombineerde vergadering niet ingevolge art. 31 K.O. heeft geappelleerd, behoeft niet te verhinderen, dat aan dit besluit op grond van daarvan in verband met de K.O. klevende gebreken — zonder dat daarbij in een beoordeeling van zijn houding wordt getreden — rechtsgeldigheid moet worden ontzegd en zulks hier"het geval is; overwegende toch, dat art. 79 jo. 80 K.O. aan zeer ernstige feiten vérstrekkende gevolgen kan verbinden en dat een strafmaatregel tot opschorting of afstelling van den dienst, teneinde in die artikelen een deugdelijke basis te vinden, dan ook „onomwonden" de in die artikelen bedoelde grove zonde zal moeten vermelden, alsmede die artikelen op grond waarvan toepassing van dien maatregel is geschied; dat aan deze primaire vereischten in geen enkel opzicht is voldaan; dat toch de schorsingsuitspraak art. 79, noch art. 80 K.O. noemt, evenmin de grove zonde, waaraan de predikant zou zijn schuldig bevonden, doch slechts inhoudt, dat de Kerkeraden in afwachting van het advies van de Classis naar art. 81 K.O. onder elkaar Christehjke censuur hebben uitgeoefend en de predikant van de bediening zijns ambt, '? is vermaand, waarop aan hem wordt aangezegd, dat hij het Besluit van de gecombineerde kerkeraden, dat hij zich van soortgelijken arbeid heeft te onthouden tot tijd en wijle de Classis heeft geoordeeld, als vast en bondig zal hebben te beschouwen, onverminderd zijn recht van hooger beroep; dat het Hof dan ook veeleer mede in verband met de door den praeses van de schorsende vergadering tegenover den predikant gedane uitlating, dat hij den „zwaren" inhoud van art. 79 K.O. niet „wilde", aanneemt, dat de vergadering dat artikel bepaaldelijk niet heeft willen toepassen en zich met art. 81 — wel in de uitspraak vermeld — heeft vergenoegd, doch dat op grond van onderling vermaan alleen een maatregel van schorsing niet kan worden opgelegd; dat deze maatregel niet in overeenstemming is met een tenuitvoerlegging te goeder trouw der K.O. en de predikant derhalve niet geacht kan worden daardoor te zijn getroffen.

b. Nu de buitengewone classisvergadering niet reglementair (volgens art. 41 K.O. en haar Huishoudelijk Reglement) is bijeengekomen, komt haar de bevoegdheid niet toe bindende uitspraken te geven.

De aangehaalde citaten spreken voor zichzelf: bepalingen der kerkenorde, huishoudelijke regelingen, formulieren, oproepingen en al dergelijke stukken kunnen in geschillen van doorslaggevende beteekenis zijn. De Hooge Raad nam bij arrest van 20 Maart 1930 zelfs een nog formeeler standpunt in door in het geval van een (niet-kerkelijk) zedeüjk lichaam aldus te beslissen: Overtreding der reglementaire voorschriften omtrent oproeping ter vergadering brengt mede onwettigheid der vergadering en nietigheid der daar genomen besluiten. De omstandigheid, dat de gevolgde wijze van oproeping beter is dan de voorgeschrevene, doet niet ter zake.

Men ziet hieruit, van hoe groot belang vormvoorschriften kunnen zijn: De rechter onderzoekt of zij in acht zijn genomen alvorens over de zaak zelve te oordeelen. Ook naar de regels van de Christelijke moraal is deze gang van zaken juist. Ware dit anders, dan zou het doel de middelen heiligen, een stelling, die terecht in Gereformeerde ooren als een ketterij klinkt. Nu zegge men niet: De vormen zijn slechts bijzaken en als het om de hoofdzaak gaat zijn de bijzaken niet van zoo groot gewicht als hier wordt voorgesteld. Neen, de vormelijke voorschriften dienen om de hoofdzaken tot hun recht te kunnen laten komen: De reformatie kan pas goed doorwerken, indien het kerkrecht waarborgen geeft tegen de hiërarchie, immers de hiërarchie staat de reformatie tegen. In dit licht zullen bepalingen als omtrent het periodieke aftreden van ambtsdragers, het uitgaan van het ambt van den praeses wanneer de samenkomst der meerdere vergaderingen scheidt, het onderzoek naar de geldigheid van credentiebrieven en het opstellen van het synodale agendum, om maar niet meer te noemen, niet slechts een schijnbare, doch een reëele waarde hebben, daar zij als rechtsregelen één geheel vormen met het rechtstreeks aan de Heilige Schrift ontleende beginsel (tevens rechtsregel) van art. 85 K.O., dat geen kerk over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling of diaken over andere ouderlingen of diakenen eenige heerschappij zal voeren. Wie zoo het kerkrecht leert zien, gaat alle regels belangrijk vinden en op hun juiste waarde toetsen aan de Schrift. Hij beseft, dat het immers om rechtsregels gaat, waaraan de kerken als lichaam van Christus gebonden zijn, welke binding veelal ook door den wereldUjken rechter blijkens de boven aangehaalde uitspraken wordt gesanctionneerd. Hij gaat deze „vormen" zien als normen van christelijke orde, waarvan de afwijking zonde is voor God, mede omdat de kerkelijke samenleving daardoor in gevaar kan worden gebracht.

Hij weet ook, dat deze zaak een keerzijde heeft: dat. de vrijheid der kerken niet noodeloos moet worden gebreideld, zooals de synode van Wezel van 1568 het uitsprak: „In alle aangelegenheden die krachtens hun aard middelmatig zijn en geen zeker fundament hebben in het onderricht of het voorbeeld der apostelen, noch eindelijk in eenige noodzaak of onvermijdelijkheid gegrond zijn, moet de vrijheid der kerken door geen voorgeschreven regel worden aan banden gelegd, zoowel om gewetensdwang te vermijden als om alle aanleiding tot oneenigheden af te snijden". Zoo zal hij ervoor waken de eenigheid des geloofs te verstikken in een reglementeering „ten voeten uit", zooals de Nieuwe Kerkorde voor de Nederlandsche Hervormde Kerk in de Inleiding tot het Ontwerp daarvan wordt aangediend. In noodzakelijke gevallen sobere en duidelijke normgeving zij ons richtsnoer. Beseffende, dat het hierbij gaat om het heilig recht voor de Kerk des Heeren.

Mr L. ROELEVELD.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Vormen?: Normen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's