GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De macht van machteloozen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De macht van machteloozen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Ken je het boek van kolonel ds A. T. W. de Kluis? De Pastorie van Mühlberg? Ik wou je binnenkort nog eens er over schrijven. Maar dezen keer wou ik je een kleine episode eruit vertellen.

Ds de Kluis vertelt in dit boek uit het leven van krijgsgevangenen. Ze waren ondergebracht in een kamp; de gevangenen waren geallieerde soldaten, nederlanders, en engelschen, en nog anderen natuurlijk. En de bazen waren düitschers.

Op een goeien dag — in den middag, het was dus volkomen licht, en niemand zou het in zijn hoofd halen, op zoo'n moment een poging tot vluchten te ondernemen — waren de engelschen met een balspel bezig. Engelschen houden van balspel. En krijgsgevangenen hebben zoo iets noodig. Ds de Kluis is onder de gelukkigen, die niet precies weten, wat het spel was. Blijkbaar geen ballast in zijn klaren kop. Een voetbal was het niet, de bal was kleiner. Op een gegeven oogenblik — zoo vertelt de schrijver — rolt de bal over den strook grond, die voor de dubbele prikkeldraad-omheining ligt en slechts door een enkelen draad op ongeveer een halven meter hoogte van het speelterrein gescheiden is. Zonder zich te bedenken stapt een speler over dien draad heen om den bal op te rapen.

En dan ineens neemt de duitscher, die al een half •uur lang van zijn uitkijktoren die engelschen had zien spelen, zijn geweer, richt, en schiet. Hij schiet den engelschman dood.

Ds de Kluis zegt: dat was pure moord. Natuurlijk begreep hij, dat er geen sprake was van een ontsnappingspoging. En toch schieten. Dadelijk.

Formeel had de duitscher „het recht" om te schieten. Prikkeldraad is grens-draad. Maar de haat jaagt den vijand een kogel in het lijf. Niemand kon den toren--wachter formeel iets verwijten. Toch was het een moord.

Toen — aldus ds de Kluis — toen heb ik gezien, wat machtelooze menschen vermogen.

Na zijn aflossing was de duitscher, die geschoten had, gaan zitten op een bank voor het wachtlokaal van de duitsche bewakingscompagnie. „Hij zat er met een gezicht van „dat heb ik hem nou gelapt"." Toen kwam er een aanhoudend geschuifel van voeten door de Kampstraat. Al meer, al meer. Het waren engelschen, honderden. Ze liepen naar het hek, dat de duitsche barak van ons kamp scheidde. Voor het hek bleven ze staan. Niemand sprak één woord. Ze stonden en keken. Keken naar den man, die zonder reden in koelen bloede hun kameraad had vermoord.

De man op de bank zag het. Zag ze staan, al die mannen, en lachte. Lachte al harder en al krampachtiger. Voor het hek groeide de menigte der zwijgers. Ik zag hun gezichten. Strak en ernstig. Hun oogen, die alleen maar keken naar dien éénen man, die lachte en het eene been over het andere gooide en telkens ging verzitten. Totdat hij met een lach, die niets menschelijks meer had, opstond en naar binnen ging.

Langzaam verspreidde zich de menigte.

Een woordeloos vonnis was geveld.

Tot zoover kolonel De Kluis.

Het verhaal spreekt, en de typeering van het gebeurde door den schrijver oolï: de macht van machteloozen. Zóó is het. Protesteeren zou niet helpen. Rapporten zouden geen indruk maken. Een formeel bezwaarschrift zou in den doofpot gaan. Het eenige was: den man aankijken. Den schieter kon men van zijn bankje kijken. Maar niet van zijn post. Den volgenden morgen zou hij weer op zijn wachtpost zitten. Het geweer in aanslag. Want zijn superieuren zouden hem niet afzetten. Formeel had hij de reglementen aan zijn kant: wie over de scheiding komt, op dien wordt geschoten. Befehl ist Befehl.

Toen ik het verhaal las, moest ik ineens aan de kerk denken. Een mensch kan wonderlijke bokkesprongen maken met zijn gedachten.

Ik dacht aan de kerk, omdat daar voor ons besef — en vooral na de vrijmaking — het begrip „machtelooze" in feite rechtens niet voorkomt. En omdat wij allemaal bijzonder goed daarvan „bij vernieuwing hebben mogen doordrongen te komen worden".

Ik zeg: vooral na de vrijmaking.

Die was noodig en goed, want voor wat de kerkrechtelijke zijde betreft, was juist de ontkrachting of ontrechting der geloovigen in geding. Een synode, die zich maar opwierp als gemachtigd door haar zelf. Die als de kippen — maar dan met de autoriteit van hanen — erbij was, om een paar mannetjes (met een tong van „ja, maar, nou-vergéét-u-toch-wat-Voetius-óókgezegd-heeft") te sturen naar elk bedreigd punt, waar men, stel je voor, bezwaren opperde tegen de kersversche handelingen der synode. Enfin — de kerkorde werd ontkracht. De geloovigen dus ontrecht.

En de meeSten vonden 't wel góéd zoo.

Op het kritieke punt — want TÓÉN konden ze nog zeggen, a la ds Veldkamp, maar dan resoluut: dat nemen we niet — op het kritieke punt zeiden ze: 't zal wel goed wezen, want de heeren zijn toch wijs en sommige tegensprekers zijn wat lastig, en dat zal wel op een zekere ziekte wijzen. Bovendien was 't oorlog, en de menschen wisten niets, want de synode zei: 't is oorlog, en we blijven dus maar zitten, en we geven geen wapenstilstand, d.w.z. geen synodeloos tijdperk, waarin jullie, stumpers, bezwaarschriften kunnen behandelen in jullie vergaderinkjes, kerkeraad, classis, particuliere synode. De directie van het kamp hield het geweer in aanslag. Wie zijn tong dorst uitsteken tegen de wachtbrigade, die bewezen heeft, dat meneer zoo of zoo buiten het prikkeldraad (niet van de oude Orde, doch) van de jongste synodale verordening gegaan was, en dus verdiende te worden doodgeschoten — auf der Stelle! — die werd óók „erschossen" — zonde tegen het vijfde gebod, hetwelk over de overheid handelt! De ó-v-e-r-h-e-i-d!

Geen wonder, dat na deze dictatoriale razernij en, diegenen, die op tijd zeiden: dat mógen wij niet geven, en daarom nemen wij 't niet, voortaan goed begrepen, en onthielden: wij hebben rechten! De kerk is geen gevangenenkamp. De omheining moet niet wórden vastgesteld door de jongste synodegril, doch behoort te z ij n vastgesteld door een ouwe getrouwe kerkenordening. En als wij een bezwaar indienen, dan zullen ze luisteren en het behandelen, en omstandig rekenschap geven van elk argument, dat eventueel tegen óns betoog gesteld wordt.

Amice, dat dit weer kan gebeuren, is allemaal prachtig. Het is een rijke winst. Het is genade, dat we weer de rechten èn de ambten aller geloovigen zien. En dat synodes weer gezien zijn als ónze maaksels, en niet als onze makers en eigenmachtige vermakers.

Maar soms ben ik bang, op zoo iets als reactieverschijnselen te stuiten. Soms kunnen we zóó lang op onze „réchten" staan, dat we vergeten, dat onze rechten geen andere zijn dan die, waarvoor Gods Zoon moest sterven, om ze te verdienen voor ons, spelbrekers Gods, nog wel in een paradijs. We kunnen soms zoolang protesteeren, dat we gaan zeuren. Op elk slakje zout leggen. Almaar door volhouden, ook over wat al lang geleden is, om dan met klem te betoogen: die en die sprong toen en toen over het prikkeldraad, ja, ja, het echte, het oude, het bekende; natuurlijk hebben wij hem niet doodgeschoten, want wij z ij n geen tyrannen over een diensthuis, een gevangenenkamp, doch van rechtsijver blakende leden eener vrijgemaakte rechthebbende-kerk, en dus van een recht-hebbers-kerk, en nu moet en nu zal die man, die over het prikkeldraad heengewipt is, schuld belijden, schuld belijden. Anders blijft dat onrecht in de kerke Christi bestendigd, en dan blijft de w e t geschonden en de regel vervalscht. En als hij geen peccavi zegt, op goede manier, dan worden wij wanhopig, want waar ter wereld is dan nog récht? ? ? En als de kerkeraad iemand, die zóó en zóó veel maand geleden een fout begaan heeft, die niet „tot ons genoegen" en niet naar 's Heeren recht beleden is, en teruggenomen, dan moet de man, na 3, na 6, na 9, na 12 maand, misschien nog later, onder censuur! Het récht moet zijn loop hebben! En een bezwaarschrift moet het volle pond krijgen. Wij zijn toch geen machteloozen en geen rechteioozen? ? ?

Kijk, dat lijkt me nu soms een reactieverschijnsel. Soms zeggen de menschen: als er geen récht gedaan wordt, en als de boosdoener van 6, 9, 12 maand geleden niet openbaar en punctueel leedwezen betuigt, en toch niet ook nü nog over die oude zaak gecensureerd wordt, meneer, dan krijgen we toch dezelfde zonden als van de synodocraten van 1944? ? ? Die liepen ook over het recht heen! Wij nemen dat niet! Er zal excuus komen! En anders: censuur!

Ik vrees, dat wie zoo spreken, vergeten, dat ook die synode van '44 precies zóó gedaan heeft als zij — excuus vorderen!

Excuus moest Schilder maken voor zijn „houding", aangenomen tegen de synode — een kwestie van zóó lang geleden. Natuurlijk deed hij hef niet, want hij zei: ik heb die synode alleen maar geholpen, en ze niet verongelijkt, weerleg maar mijn argumenten, Ridderbos! Maar dat deed Ridderbos niet. Ook toen kón-hij het niet.

Maar stel eens, dat hij het wél gekund had, zou dan de eisch van „excuus maken" geestelijk geweest zijn? Geen sprake van. Een ander excuus willen laten maken om „een fout", of (neen, neen, ik werk het woord niet weg), om een zónde, dat is in de kerk a 11 ij d mis. Want de tucht gaat niet over „een" fout, en ook niet over „een" zonde, maar over hardnekkigheid in de zonde. En als iemand, in een periode, waarin (vanwege louter zenuwachtigheid, en ook wel van meer - m o e t e n-praesteeren-dan-je-k ü n t-praesteeren), vrijwel iedereen fouten maakt, eens een keertje ook zelf een fout beging, en er niet voor voelt, vooral niet op gezag van harde eischers, zijn fout in den vorm van een deftige oorkonde met a, b, c, en sub 1, sub 2, sub 3, en ad A, ad B, ad C openlijk te erkennen doch voorts met zijn gansche gedrag laat zien, dat hij weer graag in 't goede spoor loopt, wel, dan is het dwaas, en ónvroom, te eischen — alsnog schuld belijden over je zonde van een jaar geleden, en anders onder censuur. Je censureert niet iemand-vaneen-j aar-geleden, want die i s er niet meer. Je censureert alleen menschen om hun ZIJN in het heden (niet om hun „doen" eens een keer in het verleden).. Je zégt niet: maak, alsnog excuus, en anders.... Je vraagt wél: hoe sta jij vandaag tegenover den Heere en zijn kerk? B B B B B B B

Amice, je loopt allicht kans, nog eens ouderling te worden. Nee, krijg maar geen kleur, want 't zou pas erg zijn, als jij dat zel£ dacht, en zei, zónder een kleur te krijgen. Maar mocht het je nog eens gebeuren, heb dan je oogen open voor het gevaar van reactieverschijnselen op de verdwijning van den staat der machteloosheid. En als je nog eens genoodzaakt zult zijn, te stemmen vóór of tégen een voorstel van tuchtoefening, pas dan op, dat je niet „gevallen" ziet, maar levende menschen. Dat je niet maar „een" zonde „straft" met cénsuur-schlabones, doch alleen hardnekkigheid in de zonde. Dat je geen B B B B fouten, doch verharding neemt als basis voor afhouding van het avondmaal. En dat je niet lijkt op sommige menschen, die zelf fouten maken waarover geen schuldbelijdenis ooit uit hun mond kwam, terwijl ze van een ander schuldbelijdenis vragen tót en mét. Je moet je naaste wel het vuil, maar niet het bloed onder de nagels weghalen, vooral, als je eigen nagels ook niet heelemaal schoon zijn.

Er zijn soms tijden in de kerk, waarin bijna iedereen fouten maakt. Geef dan drie, vier vergaderingen de taak, om formeele zaakjes formeel te behandelen, en je hebt binnen een paar weken een kluwen, waar zelfs Salome's wijsheid niet meer uit kan komen. In zulke dagen kan niet Salomo's wijsheid (die trouwens schaarsch is), doch alleen Salomo's geloof de uitkomst wijzen: vergeten hetgeen achter is, en ons allemaal tegelijk, de kerkenordening voor oogen, uitstrekken tot hetgeen vóór ons ligt.

En als je zelf eens buiten die omheining geweest bent (b.v. door een paar weken lang, of langer, niet te kerken, waar je wezen moest), schrijf dan in een jaarperiode geen brieven, doch ga eens 7 dagen lang handen drukken. Bloedwarme handen. Vecht alleen lang, en dan ook verbeten, als de wet als regel voor allen in gevaar is. Vecht nooit tégen fouten, maar altijd vóór den regel des geloofs, der hoop, der liefde. Met hartelijken groet, je

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

De macht van machteloozen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1951

De Reformatie | 8 Pagina's