GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 80

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 80

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEKNOPT VERSLAG van de Vereniging voor wetenschappeliik onderwifs op gerefornteerde grondslag over hetfaar I 9 6 9 1. De ontwikkelingen In de studentenwereld Toen in het jaar 1963 de oprichting van de studentenvakbeweging haar beslag kreeg, was het hoofdzakelijk de sociale belangenbehartiging die de aandacht vroeg; vragen naar studieloon in plaats van studietoelagen en dergelijke kwamen sterk in de belangstelling. Gaandeweg zijn dergelijke vragen in de schaduw geraakt en heeft de ontwikkeling het karakter aangenomen van een strijd om, zoals dat wordt genoemd, interne democratisering van het wetenschappelijk onderwijs, om herziening van de bestuursstructuren vanaf de voet tot aan de top der universiteiten en hogescholen. In het voorjaar van 1968 kreeg deze strijd een radicaler karakter, nadat de studentenvakbeweging bij de verkiezingen voor de Nederlandse Studentenraad een zodanig aantal stemmen op zich had verenigd, dat zij het bestuur van deze Raad kon gaan vormen. Daarna volgde een reeks bezettingen en acties van (gedeelten van) hogescholen en universiteiten door studentengroeperingen, in welke reeks ook de bestuursvleugel van het tijdelijk hoofdgebouw van onze universiteit moet worden genoemd. De gebeurtenissen in Nederland zijn duidelijk beïnvloed door acties aan buitenlandse universiteiten. Ook in ons land bleek de harde tactiek doel te treffen. De geleidelijke ontwikkeling welke zich ook aan onze universiteit aftekende in de richting van meer inspraak in het beleid werd duidelijk versneld door de gevoerde acties. Bereidheid om aan de ontwikkeling mede te werken hadden de colleges van curatoren en directeuren ruim voordat tot acties werd overgegaan getoond. Mede als gevolg van de gebeurtenissen elders werd op 19 mei een zogenaamde universiteitsvergadering bijeengeroepen. Op deze vergadering werd besloten tot instelling van een „stuurgroep". Tot deelneming aan deze „stuurgroep" verklaarden directeuren zich bereid. Aan de hun van de zijde der studenten gestelde eis, zich daarbij te binden aan door de vergadering terzake genomen besluiten, konden zij echter niet voldoen. Het ongenoegen van een aantal studenten over deze houding van directeuren was mede de achtergrond van het optreden van de studenten op de Algemene Vergadering der Vereniging op 19 juni te Assen. Aan de avond van die dag werd een vergadering gehouden welke tot het besluit kwam het administratief gedeelte van het Provisorium te bezetten. In de vroege morgen van de volgende dag werden degenen, die geen gebruik hadden willen maken van de geboden gelegenheid het gebouw ongehinderd te verlaten, door de politie wegens huisvredebreuk geverbaliseerd. Toen op een in de middag van diezelfde dag gehouden vergadering een zekere overeenstemming bereikt werd, kon nog in dezelfde maand een „stuurgroep" worden geformeerd, waarin vertegenwoordigers van directeuren, curatoren, de senaat, de wetenschappelijke staf, de technisch-administratieve staf en de studenten zitting hebben. Het is de taak van deze stuurgroep onder meer voorstellen te doen inzake een experimentele bestuursstructuur voor de universiteit. Ook in de faculteiten en andere „werkeenheden" vond veelvuldig beraad over reorganisatiemogelijkheden plaats. In verschillende onderdelen der universiteit zijn inmiddels experimenten met nieuwe bestuursvormen begonnen. Dat er ruimte dient te bestaan voor verschillende organisatiepatronen, al naar gelang van de aard van elk der onderdelen, is een duidelijke zaak. Evenzeer is het duidelijk dat, met erkenning van de gebreken welke aan de bestaande structuren en regelingen kleven, toch voorzichtigheid met betrekking tot een al te radicale afschaffing van het bestaande moet worden betracht. Intussen is van wezenlijker belang de vraag

14

naar de geestelijke instelling van hen die aan die structuren bouwen en ermede werken. Onmisbaar is de bereidheid naar elkaar te luisteren in een sfeer van vertrouwen. Het heeft daaraan in het verslagjaar meer dan eens ontbroken en dat geldt niet alleen van de studenten. Het moge pretentieus genoemd worden, toch mag zeker aan onze universiteit zich geen geest van wantrouwen vestigen en moet het mogelijk blijven als gemeenschap, geïnspireerd vanuit de grondslag der universiteit, deze te maken tot een instrument tot eer van God en tot dienst aan Zijn wereld. 2. Wettelijke regeling inzake de bestuurshervorming In een nota, getiteld „Bestuurshervorming Universiteiten en Hogescholen" stelde de minister van Onderwijs en Wetenschappen dat de overheid, die het universitaire onderwijs nagenoeg geheel financiert, de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor dit onderwijs draagt, terwijl hij voorts van mening bleek dat het kader, waarbinnen de bestuurshervormingen tot stand komen, voor de openbare en bijzondere instellingen in beginsel gelijk behoort te zijn. In een ter kennis van de Tweede Kamer gebrachte nota hebben wij erop gewezen, dat in deze gedachte, in strijd met de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van het bijzonder onderwijs, de eigen aard en structuur van onze Vereniging en universiteit zouden worden miskend. In het begin 1970 gepubliceerde voorontwerp van wet bleek de minister zijn aanvankelijk standpunt helaas gehandhaafd te hebben. De vier bijzondere instellingen voor wetenschappelijk onderwijs hebben daarop gezamenlijk stappen bij de minister ondernomen teneinde hem te bewegen het ontwerp alsnog zo te wijzigen, dat de grondwettelijke vrijheid van het bijzonder onderwijs niet zou worden aangetast. In afwachting van de totstandkoming van de wet wordt binnen de universiteit uiteraard reeds overleg over mogelijke wijziging der structuren gepleegd. Ook zal op de aanstaande Algemene Vergadering deze aangelegenheid in bespreking komen. 3. Grondslag Aangaande de wijziging van het grondslagartikel in de statuten heeft afsluitend overleg plaatsgevonden, dat heeft geleid tot een voorstel dat op de agenda van de Algemene Vergadering 1970 is geplaatst. Inmiddels is in het verslagjaar intern overleg begonnen over de wijziging van het grondslagartikel dat voorkomt in het Reglement voor de Vrije Universiteit. Er is reden om aan te nemen, dat — aansluitend aan het nieuwe artikel in de statuten der Vereniging — een meer functionele tekst zal kunnen worden ontworpen. 4. Besturende colleges Geheel onverwacht overleed op 6 oktober 1969 de heer J. D. F. van Halsema, lid van het college van directeuren. Zijn bijdragen aan het bestuur van Vereniging en universiteit zijn van grote waarde geweest en de samenwerking tussen hem en de overige leden van het bestuur was steeds bijzonder hartelijk In plaats van de heer A. T. Staal werd door de Algemene Vergadering verkozen de heer C. van Nierop. Ds. P. N. Kruyswijk legde met het oog op zijn leeftijd het curatorschap neer. In zijn plaats werd tot curator benoemd ds. K. M. R. van der Beek. In een nog bestaande vacature in het college van curatoren werd voorzien door de benoeming van de heer Th. Booy. 5. Moderamen van de senaat Prof. mr. W. F. de Gaay Fortman werd opnieuw voor een periode van vier jaar tot rector magnificus benoemd. In de plaats van prof, dr. T. D. Stahlie werd tot conrector benoemd prof. dr. J. Blok. 6. Raad van Bijstand De Raad van Bijstand heeft in haar vergaderingen hoofdzakelijk de nota-Veringa, de ontwikkelingen in de studentenwereld en de voorgenomen wijziging van de Verenigingsstatuten besproken. Inzake de nota-Veringa adviseerde de Raad met klem, stelling te nemen tegen de uit deze nota blijkende miskenning van de vrijheid en verantwoordelijkheid van de bijzondere instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Opnieuw werden voor een zittingsperiode van vijf jaar tot lid van de Raad benoemd: Mr. Th. J. Barentsen, drs. J. G. Bavinck, J. A. van Bennekom, dr. C. Boertien en dr. P. C. Bos.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 80

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's