GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 55

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 55

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

van de noodzaak van een fundamenteel wetenschappelijke bestrijding. Het verschil in doelstelling ligt echter veeleer in de formulering ervan en in de wil de eruit voortvloeiende konsekwenties voor de konkrete politiek ook bewust te aanvaarden. Wat betekent feitelijk het in artikel 2 in het reglement van de VU geformuleerde ,,verbreiding van Gods eer en godzaligheid in den lande".' Iedereen kan dit op eigen wijze interpreteren, overeenkomstig zijn eigen politieke inzichten. In de taal van de studentaktivisten betekent dit zoveel als ,,het afbreken van alle sociale en ekonomische ongelijkheid" of ,,het ophouden met de enorme uitbuiting van de Derde Wereld in plaats van het toestoppen van wat ontwikkelingshulp om ons geweten te sussen". Het betekent echter ook dat de Vrije Universiteit en de universiteit in het algemeen uit deze konkretere formuleringen konsekwenties zou moeten trekken en zich duidelijk maatschappij-kritisch zou moeten opstellen. Wil dit in de praktijk funktioneren dan zal de universiteit wat betreft onderwijs, onderzoek en beheer demokratisch moeten zijn opgebouwd, hetgeen ik in mijn inleiding heb trachten aan te tonen. De grondslag stelt geen grens aan de demokratisering, zoals een bestuurder van de VU poneerde in het laatste VU-blad, de grondslag vooronderstelt juist een demokratische universiteit. Tenslotte zie ik mij genoodzaakt te reageren op een uitspraak van de heer Van Nes in de inleiding op onze kongres-brochure. Ik citeer: ,,degenen, die de jaarvergadering van de VU in Assen hebben meegemaakt kunnen erover meepraten hoe een kleine groep studenten een vergadering kan verstoren". Ik stel voor deze zin als volgt te lezen: ,,degenen, die de jaarvergadering van de VU in Assen hebben meegemaakt kunnen erover meepraten hoe een kleine groep leden van de Vereniging er in geslaagd is aan te tonen, dat op deze jaarvergadering geen plaats was voor diskussie over het door direkteuren gevoerde beleid en dat zij zich daarom, gebruikmakend van hun recht als lid om vragen te stellen, genoodzaakt zagen de niet in onderling overleg maar van boven af vastgestelde vergaderingsorde te, verstoren, teneinde de feitelijke wanorde ervan op overtuigende wijze aan te tonen". Zonder deze zogeheten ordeverstoring zou deze extra VU-dag er niet geweest zijn en zou de kloof tussen Verenigingsleden enerzijds en studenten ander-

zijds nog groter zijn geworden dan zij nu helaas al is. Wie weet kunnen we

vandaag de eerste paal slaan voor een stevige brug over deze kloof heen.

prof. dr. t,p, van der kooy LICHTTE ZIJN BIJDRAGE AAN DE CONGRESBROCHURE ALDUS TOE: Mij was verzocht een referaat in te dienen over de achtergronden en doelstellingen van de deniocratiseringsbeweging. Uiteraard was daarmee in de eerste plaats bedoeld het verschijnsel van de beweging tot democratisering van de universiteit. Ik heb echter de bewegingen tot democratisering van het staatsbestel en het bedrijfsleven vooraf in korte trekken geschetst. Mijn overweging daarbij was, dat men het begrip democratisering het best kan benaderen door na te gaan op welke wijze dit het eerst in het staatkundig leven een bepaalde inhoud heeft gekregen, en dit daarna in het bedrijfsleven de laatste tientallen jaren met meer nadruk aan de orde is gesteld en daarvoor vormen zijn gezocht. Ik meen, dat wanneer men tot democratisering van de universiteit over wil gaan, het van belang is van de ervaringen gebruik te maken die, zij het in voorlopige vorm, daarmee elders zijn opgedaan. Het was niet mogelijk in het beknopte bestek van mijn referaat in te gaan op democratiseringsverschijnselen in andere sociale instellingen zoals het gezin, de kerk, de school, de politieke partij, het verenigingsleven, het omroepbestel en andere terreinen van cultuur. Ook ben ik wat de universiteit betreft niet ingegaan op de huidige discussie over de vraag welke veranderingen nu precies in de organisatie van het universitair bestel moeten worden aange?roj. dr. T. P. v. d. Kooy bracht, wil men daar van meer democratische verhoudingen kunnen spreken. Het beraad hierover is in de kring der universiteit in volle gang, en men krijgt de indruk, dat er nog weinig sprake is van een groeiende eenstemmigheid. Een belangrijke reden hiervoor is wellicht, dat de universiteit, wat haar werkwijze en inrichting betreft, gebonden is aan wettelijke voorschriften. Mijn tweede overweging had juist daarop betrekking, immers er is een nieuwe wettelijke regeling op komst en verwacht kan worden, dat binnen het kader van die regeling mogelijkheden tot hervorming van het universitair bestel zullen worden geopend. In dit verband herinner ik verder aan gesprekken, die in de stuurgroep worden gevoerd en die weldra tot bepaalde voorstellen zullen leiden. Tenslotte is het bekend, dat in allerlei faculteiten gesprekken aan de gang zijn, waar men probeert tot voorstellen te komen, die aan de eisen van het onderzoek en onderwijs in de eigen faculteit beantwoorden. Ik heb er dan ook mee volstaan enkele algemene lijnen te trekken, uitgaande van een tiental stellingen, die ik op blz. 49 heb opgesomd, en waarbij ik mij zeer wel bewust ben van het feit, dat de zaken een heel andere loop kunnen krijgen dan die ik heb geschetst. Toch is mijn persoonlijke mening, dat een opzet als mij voor ogen zweeft, ernstige overweging zou verdienen. Ik zou deze opzet volgens de thans in zwang gekomen spreekwijze willen kenmerken als een opzet, die berust op een synthese van het professionele en het coöperatieve model. Er worden namelijk vele modellen onderscheiden, naar welke men de universiteit zou kunnen inrichten. Zo spreekt men o.a. van het liberale, het autocratische, het technocratische, het professionele, het coöperatieve, het democratische en het anarchistische of radenmodel. Ik heb geen poging gedaan deze modellen, die trouwens op uiteenlopende wijze worden geïnterpreteerd, nader te concretiseren en te critiseren. Ik meen dat het aanbeveling verdient, van het bestaande universitaire bestel te behouden wat waardevol is, en dat is naar mijn mening vooral, dat wetenschappelijk onderlegde en ervaren krachten zich daarin met wetenschappelijke studie moeten bezighouden, waarvan zij de resultaten moeten publiceren, opdat daarvan in de verdere ontwik-

9

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1970 - pagina 55

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1970

VU-Blad | 187 Pagina's