GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1973 - pagina 192

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1973 - pagina 192

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

magazine

eens de mogelijkheid durfde beproeven een krachtiger neutraliteitsbeleid te voeren. Men durfde niet eens met andere neutrale staten een verbond te sluiten.

Defensie In de neutraliteitsverklaring was, zoals gezegd, te kennen gegeven dat men de neutraliteit desnoods gewapenderhand zou verdedigen. 'Terwijl met zich voor tiet eerste, de handliaving var) de rieutraliteit inzette,' zo schreef dr, Doedens, 'schortte het aan de mogelijkheden om het tweede, de gewapende verdediging ervan waar te maken.' 's Lands defensie was kennelijk niet erg populair. Net zomin als exact was uit te maken hoe groot de Franse of Pruisische aanhang was, was te zeggen hoe 'men' over de defensie dacht. Aanwijzingen waren er echter wel. In december 1869, dus voor het uitbreken van de oorlog, bereikte de Tweede Kamer een reeks verzoekschriften, aan de vooravond van de begrotingsbehandeling van leger en marine. Ze waren afkomstig uit Groningen, Friesland en Zeeland en waren van gelijke strekking: de gelden voor defensie uitgegeven, waren verspilling en konden beter ter verhoging van de welvaart worden gebruikt. Bovendien achtte men zedelijke grootheid een beter wapen in de verdediging van de onafhankelijkheid dan militaire macht. Tal van vestingen waren in de jaren voor de oorlog opgeheven. Tijdens de begrotingsbehandeling openbaarde zich een ware bezuinigingsdrift. 'Men krijgt,' aldus het proefschrift, 'de Indruk dat al deze bezuinigingsvoorstellen modieus van aard, niet uit idealisme ontsproten waren: men sloot zich aan bij de (ondeskundige) meerderheid van de Tweede Kamer.'

Optimisme Toen in juli 1870 het besluit was gevallen dat leger en marine zouden worden gemobiliseerd, bleek dat de strijdkrachten in een deplorabele staatverkeerden. Ministervan Mulken (oorlog) sprak in de Tweede Kamer bij verschillende gelegenheden op optimistische toon over de uitvoering van de door hem genomen maatregelen. De kritiek die hem daarop ten deel viel was niet mals. In een voorlopig verslag over de begroting werd over de werkelijke toestand van het leger in de mobilisatietijd onder meer opgemerkt, 'dat wij meteen half geoefend, gebrekkig uitgerust en gewapend, onvoldoende geëncadreerd leger - niet eenmaal van de nodige patronen voorzien - tegen den vijand hadden moeten optrekken'. Het meest was men geïrriteerd door het feit dat Van 32

Mulken de fouten en tekortkomingen voor de Kamer had verzwegen. Hij moest ontslag nemen. Een jaar na de mobilisatie, in september 1871 verscheen een verslag over de toestand zoals die ten tijde van de mobilisatie was geweest. Minister Engelvaart, de samensteller, kwam tot de slotsom dat de in 1870 geuite kritiek in geen enkel opzicht te somber was geweest. De klachten varieerden van een tekort aan paarden (pas vlak

voor het einde der mobilisatie slaagde men erin het vereiste totaal aantal van 4.445 stuks te bereiken) en een tekort aan patronen tot gebrek aan kleding, kookketels, veldflessen en kruiwagens. Er deugde niets van. Ook het gehalte van de troepen had te wensen overgelaten. Een jaar na de mobilisatie bleek het percentage analfabeten onder de voor de eerste oefening opgeroepenen nog 14,4 te bedragen. Volgens Engelvaart werd het leger door 'plaatsvervanging' afgeroomd. Plaatsvervanging werd op ruime schaal in praktijk gebracht: eenvijfde der toekomstige miliciens wist een vervanger te vinden. De maatschappelijk hoger geplaatsten wisten zich zodoende ten koste van vaak minder ontwikkelde lagergeklassificeerden aan de dienst te onttrekken. Tegenover al het negatieve kon één gelukkige bijkomstigheid worden gesteld: defaitistisch was men niet geweest. In de troonrede van 19 september 1870 werd de 'op zoo Indrukwekkende wijze'betoonde vaderlandsliefde nog eens gemeld: 'Zee- en landmagt, nationale militie, schutterij, vrijwillige vereenigingen, wedijverden In dien geest. Orde en rustheerschten overal. De last der Inkwartiering werd met toewijding gedragen; voor de gezinnen der opgeroepen mllitlepligtlgen mildelijk gezorgd.'

patriottisch volk met een gebrekkig defensie-apparaat weinig kon beginnen tegen bijvoorbeeld de geoliede Pruisische oorlogsmachine, zo merkte dr, Doedens op. 'Dat geldt tenminste, wanneer men er, zoals de Nederlandse regering in 1870, vanuit gaat, dat ons land verdedigd moet worden.' Bestond het gevaar van annexatiepogingen in werkelijkheid? De geruchten er over - en de vrees ervoor in ieder geval wel. Voor het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog reeds, tegen het eind van de jaren zestig, doken geruchten op, die spraken van het gevaar dat Nederland als onafhankelijke staat liep. In juli 1870 verschenen berichten in de pers, die de vermoedens bevestigden van diegenen die meenden dat een deling van Nederland en België tussen de twee oorlogvoerenden tot de mogelijkheden behoorden. Frankrijk zou dan België annexeren en Pruisen zou Nederland krijgen. Het gevaar werd niet alleen gezien in een eventuele Pruisische expansiedrang in de richting van de Noordzee, maar ook in de Franse houding tijdens de vredesbesprekingen na de korte oorlog: men trachtte een minder pijnlijke oorlogsschatting te vinden dan het verlies van Elzas-Lotharingen zou zijn. De Franse politicus Thiers maakte bijvoorbeeld in september-oktober 1870 een rondreis langs verschillende Europese hoofdsteden, alwaar hij de regeringen ertoe trachtte te bewegen hun bemiddeling te verlenen, opdat een al te groot verlies voor Frankrijk zou kunnen worden voorkomen. De reis van Thiers werd begeleid door een geruchtenstroom, waarvan een van de meest vérgaande was, dat Thiers in Wenen en St. Petersburg zou hebben gezegd, aan Bismarck te zullen voorstellen Elzas aan Frankrijk te laten. Duitsland zou in ruil daarvoor België en Nederland kunnen nemen. Tegen het eind van 1870 vermenigvuldigden de geruchten zich. Wanneer het verloop van de oorlog voor Duitsland minder gunstig zou zijn verlopen, zou het gevaar van annexatie van Nederland door Duitsland zeker hebben bestaan. In Den Haag besefte men eind december 1870 in ieder geval dat van annexatie sprake was geweest. Geen wonder dat men uiterst behoedzaam, bijna vreesachtig politiek bedreef. Men wilde geen aanstoot geven, zelfs niet wanneer de landsverdediging daarmee in gevaar zou worden gebracht. De wens om zelfstandig te blijven werd dan ook het krachtigst vernomen via de pers en via getuigenissen van particulieren zoals de rector van de latijnse school te Tiel: 'Onze geschiedenis Is niet Dultsch, onze bodem is niet Dultsch, onze taal is niet Dultsch, onze rechtspleging is niet Dultsch, onze instellingen zijn niet Dultsch, onze nationaliteit is niet Dultsch.'

Geruchten Hoe waar deze zinnen in hun algemeenheid ook mochten zijn, ze namen niet weg dat een

(Het proefschrift 'Nederland en de Frans-Duitse oorlog', is verkrijgbaar bij dr. A. Doedens, Spechtlaan 17, Maartensdijlt)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's

VU Magazine 1973 - pagina 192

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1973

VU-Magazine | 574 Pagina's