GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1981 - pagina 123

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1981 - pagina 123

1 minuut leestijd Arcering uitzetten

Wet volgens de bedoeling van de overheid toegepast? Hoe heeft de synode van de Hervormde Kerk erover gediskussieerd? Mag er alleen maar negatief worden geoordeeld over een fakulteit van godsdienstwetenschappen)? Waarom zou een Israëliet of humanist niet aan de vorming van christentheologen mogen bijdragen? De vragen zouden door te trekken zijn naar onze tijd met zijn problemen over de bevoegdheid van kerkelijke hoogleraren. Men zie Universiteit en Hogeschool, 1979, nr. 5 en 6. Ik volsta met de opmerking dat het bestaansrecht van een Vrije Universiteit niet gefundeerd mag worden op een goedkope typering van een blijkbaar onbevredigende Wet. Er zijn betere argumenten te vinden. De wijze waarop over het bijvoeglijk naamwoord „vrij" in de naam van de Universiteit in de jubileumbundels gesproken is, komt niet uit boven het peil van de bekende leus ,,vrij van kerk en staat", behalve in de terloopse opmerking van J. Stellingwerff (UB 81) dat het mede betrof een ,,vrij — zijn van het neutrale wetenschapsbegrip". Zo'n interpretatie vraagt om vulling. ,,Vrij van" zegt weinig, schept noch ruimte noch grenzen, laat alles wazig. Wat heeft A. Kuyper bedoeld' Ik denk dat wij met genoemde interpretatie niet kunnen volstaan. Over well<e staat gaat het, over welke kerk? Toen Kuyper in 1872 begon met De Standaard, onder het motto ,,De vrije Kerk in de vrije staat'' heeft hij nog datzelfde jaar (zie UB 6) in dit blad zijn idee van een vrije universiteit verdedigd. Uit zijn artikelen blijkt dat hij zich, in de lijn van Groen, heeft willen afzetten zowel tegen de staat die onder het beslag lag van de ,,Revolutie", met haar indoktrinatie, als tegen de volkskerk die leefde van vaagheid en onder reglementen. Noch de z.i. goddeloze staat, noch de z.i. werelds — politieke synode mochten invloed uitoefenen op een soevereine eigen kring waarbinnen slechts het Evangelie richtsnoer zou zijn. De keuze van een evangelische vrijheid hield een protest in tegen de heersende vrijheid, door elke Nederlander in de negentiende eeuw hoog in het vaandel geschreven. Een onderzoeker zou eens alle negentiende-eeuwse liberale, radikale en neutrale brochures en

Een biografie van de,,totale" Kuyper had niet mogen ontbreken tijdschriften met in de titel de begrippen ,,vrij" of ,,vrijheid", moeten achterhalen. Het had een profetische tendens om naast een ,,'Vrije Gemeente" een ,,Vrije Universiteit" te kreëren. Dat was pretentieus en is ook zo beleefd. Niet voor niets zijn de diskussies zo fel geweest. J. I. Doedes en Ph. J. Hoedemaker kruisten de degens over „vrije exegese" en „vrije theologische studie". A. W. Bronsveld plaatste in zijn ,,Kro-

vu-Magazine 10 (1981 )3 (maart)

Het valt niet mee Fabius ineens zonder aureool getekend te zien niek" het bijvoeglijk naamwoord ,,vrij" tussen aanhalingstekens als hij over de Universiteit schreef. J. H. Gunning zette de gehele naam tussen aanhalingstekens in zijn brochure van 1885 De „Vrije Universiteit" en de Nederlandsche Hervormde Kerk. D. P. D. Fabius onderstreepte de eigen richting, toen hij voorkeur uitsprak voor de naam ,,Vrije Gereformeerde Universiteit". ,,Vrij" impliceerde het eigen recht van de besloten groep, in dit geval de beweging die een zestiende- en zeventiende-eeuws Gereformeerd Protestantisme wilde doen herleven, aangepast aan de moderne tijd. Wat hield het vrijheidsbegrip van Kuyper in? In IT wordt daar in enkele hoofdstukken op ingegaan, maar gebeurt het afdoende? H. M. Kuitert schrijft over ,,De vrijheid van de theoloog" en begint met een uiteenzetting van Kuypers visie in diens Encyclopaedie (1894). Daarbij poneert Kuitert (245) dat de theoloog zijn uitspraken zo moet formuleren dat ze toetsbaar zijn. Dat is een uitnemend principe, maar bij mij komt nu en dan de vraag op waar het Kuitert en waar het Kuyper is, die het woord voert. Bronnensplitsing moet worden toegepast: wat komt van de een, wat van de ander? Toegegeven, meestal is de oorsprong van een uitspraak niet moeilijk te achterhalen. Uitdagende zinnen als „Kuyper stichtte in 1886 een nieuwe kerk (237) en „De enige plaats in Nederland waar de theologische studie op deze wijze vrij van kerkelijke dwang of passie bedreven kan worden is de theologische faculteit van de Vrije Universiteit" zijn gemakkelijk thuis te brengen. Maar al Kuitert betoogt dat zijn visie overeenstemt met die van Kuyper, zet ik toch vraagtekens. Is het waar dat Kuyper, die immers koos voor ,,Gereformeerde beginselen", aan de theoloog absolute vrijheid toestaat (238 vv)? Het komt mij voor dat hetgeen op naam van Kuyper wordt gezet de visie was van J. I. Doedes (vgl. diens Oratio de libertate cum Theologiae tum etiam Ecclesiae Christianae strenue vindicanda, 1865) Kuyper betoogde in 1870 dat hij onmogelijk met,,zulke geesten" kon samengaan. C. H. W. van den Berg schrijft over ,,Kerk en wereld in de theologie en wereldbeschouwing van Abraham Kuyper" en zet uiteen — met een oven/loed aan bronvermelding — wat Kuyper in diverse geschriften onder ,.vrijheid" verstaat (144-149). Hij citeert Kuypers wens tot een vrije ontwikkeling van ongelijksoortige delen ,,elk naar eisch van eigen aard". Tot zover is het betoog overtuigend. Maar dan poneert hij dat bij Kuyper een duidelijk liberale tendens te constateren valt. Zou Kuyper zich in deze typering hebben herkend?

De Vrije Universiteit heeft aan het begin gestaan van een ontwikkeling die uiteindelijk leidde tot de ingrijpendste gebeurtenis in het Protestantse Nederland van de negentiende eeuw. Een weg werd geopend naar de Doleantie. Een eeuw later moet de geschiedschrijving de tocht verhalen. Dat is een punt van het programma voor de komende jaren, wij kunnen er niet omheen. Het zal echter niet eenvoudig zijn. Uit de beoordeling van mijn beschrijving van Willem van den Bergh bleek hoe emotioneel sommigen nog bij de gebeurtenissen van toen betrokken zijn. Dat is begrijpelijk: het valt niet mee D. P. D. Fabius ineens zonder aureool getekend te zien. De emoties zullen bij de bestudering van de Doleantie eerder toe- dan afnemen. Nu zullen het niet meer bepaalde enkelingen zijn, groepen zullen de overstap van hagiografie naar geschiedenis van mensen waarschijnlijk niet kunnen meemaken. Daar komt nog bij dat — terwijl een instituut als de Vrije Universiteit algemeen aanvaard is en de toekomst voor zich heeft — een Doleantie als de negentiende-eeuwse — in deze tijd ondenkbaar is. Dus dreigen er frustraties aan de ene en verwijten aan de andere kant. Toch zullen wij het moeten wagen. Laten wij er lakoniek van uitgaan dat ,,Hervormd" en ,,Gereformeerd" elkaar nooit volledig zullen verstaan. Voor Hervormden zal het altijd vreemd blijven dat een ,,synodaal juk " ooit is ervaren als zó drukkend dat het tot een afscheidsdrang moest komen. Voor Gereformeerden blijft een richtingskerk een onbegrijpelijke konceptie. Wetend dat de laatste Waarheid op aarde door mensen niet achterhaald kan worden, moet de ruimte worden geschapen waarbinnen christenen elkaar ontmoeten en aksepteren, met humor en vermogen tot relativering. Als mensen niet onder de loodzware theologie vandaan komen, zullen zij elkaar niet vinden. Dan is het laatste woord aan de polemiek. Maar de kerkgeschiedenis moet op andere aspekten wijzen. Het leven, ook van de kerk, is niet uitsluitend ernst. Laten we bij de bestudering van de Doleantie ook letten opdeniet-theologischefaktoren. Indertijd hebben aanhangers van H. F. Kohlbrugge een polemische briefwisseling gepubliceerd tussen Kohlbrugge en Isaac da Costa. De eerste brief van de bundel bevat het schrijven van Da Costa naar aanleiding van de preek van Kohlbrugge over Romeinen 7:14. Daarmee begon een uitzichtloze strijd. Maar wie in het Réveil-archief de originele brief van Is. da Costa leest, ontdekt dat in de gedrukte publikatie het naschrift niet voorkomt. Daarin vertelt Da Costa over zijn en Kohlbrugges kinderen die de mazelen hebben gekregen. De toon is een en al vriendelijkheid. Kohlbrugge heeft dat blijkbaar van onwaarde geacht; de gevolgen zijn bekend. De kerkhistorikus die toevallig een dergelijke brief onder ogen kreeg weet hoe anders de dingen soms liggen, ingewikkelder en tegelijk eenvoudiger. Dat moet dan maar worden verteld. •

113

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's

VU Magazine 1981 - pagina 123

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's