GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1985 - pagina 190

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1985 - pagina 190

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kindermoorden in Amsterdam tussen 1811 en 1838

Wanhoopsdaad van ongehuwde dienstbodes Al enkele jaren zijn er aan de VU speciale medewerksters vrouwenstudies aange^steld. Zij doen onderzoek naar de positie van vrouwen, met als achterliggend doel die situatie te verbeteren. De emancipatiecommissie van de VU vond dat het tijd werd om de resultaten van dit onderzoek aan een ruimer forum te presenteren. Op 18 januari jl. hielden ongeveer veertig vrouwen, zowel medewerksters als studentes lezingen over het onderzoek dat zij doen op dit gebied. Eén van de lezingen was het verhaal van Marlies ten Berge over kindermoorden in Amsterdam aan het begin van de vorige eeuw. Vóór we de veroordelende vinger opheffen naar de 'moordenaressen', is het goed iets méér te weten van de omstandigheden waarin deze vrouwen verkeerden. Marlies ten Berge "Op 7augustus 1837 kwam Maria van der Harp, gewoonlijk Mietje genoemd, in dienst bij koopman Rijfsnijder te Amsterdam. Ze was toen 34 jaar oud en kwam uit Purmerend. De vrouw van de koopman vermoedde dat Mietje zwanger was, maar deze ontkende dat toen het haar gevraagd werd. Een paar weken later, in de nacht van 31 augustus, klaagde ze steeds over pijn en 's morgens heel vroeg is ze op het secreet gegaan. Tegen de andere dienstboden, die vroegen wat haar scheelde, zei ze dat ze dat niet wist Ze ging nogmaals op het secreet. Later verklaarde ze dat haar stukken ontvallen waren, en dat ze de stonden (menstruatie) weer gehad had. Toen haar mevrouw hoorde, dat Mietje niet goed was, stuurde ze haar weg. Mietje vertrok met wat spullen en zocht onderdak bij een kennis. Intussen had mevrouw, zodra ze hoorde dat Mietje zo lang op het secreet had gezeten, dit onderzocht en het lijkje van een kind gevonden. Haar dienstbode was bevallen en het kind was gestikt in het secreet Op 3 september werd Mietje gevonden en gearresteerd, beschuldigd van kindermoord." Dit was, kort samengevat, één van de dertien zaken van kindermoord die ik voor mijn onderzoek bestudeerd heb. Ik ben daarbij uitgegaan van de gerechtelijke archieven, en dus ook van de juridische definitie van kinder-

moord, die vanaf 1811 luidde: "Kindermoord wordt genoemd de doodslag van een jonggeboren kind" (Coóe Pénal art. 300). Ook de 'poging tot moord', die tweemaal voorkwam, heb ik bij mijn onderzoek betrokken. Ik heb me namelijk niet laten leiden door het uiteindelijke juridische oordeel van schuldig of niet schuldig, maar door de motivatie van die vrouwen, zoals die uit de verhoren en getuigenissen naar voren kwam. Op basis daarvan ben ik er van uitgegaan dat deze vrouwen inderdaad hun kind wilden doden, hoewel in een aantal gevallen daar aan getwijfeld kan worden. Vondeling Van de 18 procedures die ik gevonden heb, bleven er 13 over, omdat ik me beperkt heb tot die zaken die in Amsterdam of zeer dicht bij Amsterdam, in een van de randgemeentes, hebben plaatsgevonden. Twee van de 13 procedures heb ik alleen in het register gevonden en deze hebben dus slechts beperkte gegevens opgeleverd. Mijn onderzoek begint in 1811, met de komst van de Franse wetgeving in ons land en in aansluiting op een studie van Sjoerd Faber, die eindigt in 1811 ('Strafrechtspleging en criminaliteit te Amsterdam'). Ik ben geëindigd in 1838, toen een nieuwe rechterlijke organisatie in werking trad en een nieuw archief gevormd werd. Faber's onderzoek bracht over een periode van 132 jaar, namelijk van 1680 tot 1811, 24 procedures aan het licht; ik vond in 28 jaar tijds 18 procedures. Dat lijkt een duidelijke stijging

na 1811, maar cijfers zeggen in dit soort zaken bijzonder weinig. Naast het aantal rechtszaken zet Faber het aantal gevonden kinderlijkjes, en dat bleken er in Amsterdam tussen 1780 en 1810 veel meer, namelijk gemiddeld 38 perjaarte zijn. In mijn periode schommelde dat rond de 20 per jaar. En dan kunnen we nog niets zeggen over de niet gevonden kinderlijkjes: het lijkje van een pasgeboren kind vergaat snel. Het aantal processen dat wegens kindermoord gevoerd is, geeft dus slechts een fractie weer van wat zich in werkelijkheid heeft afgespeeld: niet alleen de daderes, maar ook het slachtoffertje moest gevonden worden. Nu waren die kinderlijkjes natuurlijk niet allemaal vermoorde kinderen. Misschien waren ze doodgeboren of stierven ze een natuurlijke dood, en werden ze alleen niet op normale wijze begraven; misschien waren het vondelingen die eigenlijk in leven hadden móeten blijven. In ieder geval is duidelijk, dat van deze kinderen afstand gedaan werd, en dat hetgeheim moest blijven. De grenzen tussen te vondeling leggen en kindermoord waren hier heel erg vaag en bijna niet te trekken. Overigens ging het om een niet gering probleem. Het aantal vondelingen bereikte in Amsterdam een hoogtepunt tussen 1810 en 1820 met als piek het jaar 1817: toen werden er 885 vondelingen gevonden, dat wil zeggen 12 % van alle geboortes; een deel daarvan was pasgeboren. m

152

vu-Magazine 14 (1985) 4 april 1985

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

VU-Magazine | 530 Pagina's

VU Magazine 1985 - pagina 190

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

VU-Magazine | 530 Pagina's