GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 344

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 344

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

dit proefschrift als volgt ten tonele; een in Deventer geboren, maar in Amsterdam op 25 augustus 1854 op 58-jarige leeftijd overleden koek- en banketbakker: ,,Hij was weduwnaar en woonde met zijn vier dochters op de Prinsengracht op een 'bovenste voor- en achterkamer'. Toen hij overleed oefende hij zijn beroep al niet meer uit; het gezin leefde van een bescheiden kapitaaltje aan staatsobligaties {f 7.500,-; rente-inkomsten ongeveer f 400,- per jaar) en van de huuropbrengsten van een drietal huizen, jaarlijks nog eens ruim f 1.200,-. Uit de boedelinventaris blijkt niet dat de dochters, in leeftijd variërend van 17 tot 24 jaar, een beroep uitoefenden. Zoals voor zoveel kiezers uit een ambachtelijk milieu, was ook voor Jan Lubertus Neuteboom het huizenbezit de reden dat hij tot het electoraat behoorde. Hij betaalde f 236,37 aan grondbelasting, aan personele belasting slechts f 11,87 en geen patent. Uit het lage bedrag aan personele belasting kunnen we opmaken dat zijn eigen woning waarschijnlijk een huurwaarde had van iets meer dan f 100,-. De woning bestond uit een voor- en achterkamer, met daarbij nog een klein voorkamertje en een zolder. De voorkamer was het mooist ingericht, met mahoniehouten meubelj: een ronde tafel, zes stoelen en een fauteuil, een secretaire en een linnenkastje. In de secretaire werden de gouden en zilveren voorwerpen bewaard: onder andere een kerkboek met twee gouden sloten (het gezin was Nederlands hervormd). De totale waarde van het goud en zilver werd geschat op f 384,90. De achterkamer diende tevens als keuken. De inrichting was heel wat eenvoudiger dan die van de voorkamer; er stonden een tafel 'met zeiltje' en een kastje 'waarin zich niets bevindt dat tot den boedel behoort'; vermoedelijk waren dit de kleren van de dochters. Waarschijnlijk sliepen ze in dit vertrek, want er is een bedstede. De enige andere bedstede was in het kleine voorkamertje. In een vaste kast in dit kamertje stond wat eenvoudig servies en lagen enige boeken. Helaas worden de titels van de boeken niet vermeld. De totale inventaris had, exclusief de gouden en zilveren voorwerpen, een waarde van /" 451,30. Aan het eind van de boedelbeschrijving wordt nog medegedeeld dat de begrafeniskosten f 116,- hebben bedragen." De maatschappelijke plaats die Boudien de Vries op grond van deze beschrijving Jan Lubertus Neuteboom en zijn gezin toekent, is van het type ,,kleinburgerlijk milieu". Mensen dus, die met bescheiden middelen moesten zien rond te komen: ,,Ze leden geen armoede, maar kenden nog lang geen rijkdom." Rijkdom kende daarentegen wel Theodorus Johannes Bernardus Luns (wellicht de overgrootvader van de bekende Joseph?), die halverwege 1884 op 63-jarige leeftijd overleed. Uit het maatschappelijk portret, dat met eenzelfde gevoel voor detail wordt getekend, moet blijken dat deze katholieke likeurstoker in zijn tijd tot de gegoede burgerij werd gerekend. Zo blijven zijn vijf kinderen, de vier inwonende dienstboden, de inhoud van de linnenkasten en de beelden onder stolpen niet onvermeld, evenmin als de lange lijst van effec-' ten die hij in portefeuille heeft. Zo komt de nieuwsgierige lezer zelfs te weten dat Luns zijn geld onder meer belegde in de Pauselijke Staat, het Paleis voor Volksvlijt en in de bouw van de rooms-katholieke kerk in de Amsterdamse Vondelstraat, maar dat zijn speculatiezucht voor het overige weinig vrucht afwierp. Het betreft hier „een lange, treurige lijst van waardeloze fondsen", aldus Boudien de Vries: ,,De erfgenamen konden deze effecten in de prullebak gooien, maar ze hielden genoeg over om te verdelen." oe amusant dergelijke lectuur ook is, ze dient in dit proefschrift slechts als illu.stratieve bevestiging van wat Boudien de Vries in meer abstracte zin poogt te bewijzen. Met behulp van verschillen in levensstijl, inkomen en vermogen, en sociaal verkeer van de onderscheiden maatschappelijke groepen, doet zij dat en analyseert zij het

H

302

dan het klassebewustzijn begint te ontwaken dat het oude standsbesef meer en meer zal gaan verdringen. Nieuw daarbij is vooral ook, dat de nieuwe elite, in theorie althans, voor een ieder bereikbaar is; niet langer vormt de toplaag een, voor men,sen uit de lagere regionen van de samenleving, onbereikbaar en ondoordringbaar bolwerk. En alleen al dat gegeven tast de aloude standsopvattingen aan. pmerkelijk is deze ontwikkeling, die zich binnen een tijdsbestek van nauwelijks drie decennia af.speelt, vooral tegen de achtergrond van het feit dat Amsterdam rond 1850 zich nog liet karakteriseren door economische stilstand en zelfs teruggang. Sprake van enige groei komt er pas na 1867. Met name de verschillende nijverheidssectoren beginnen aan een voorzichtige bloei: het diamantvak bij voorbeeld, en de voeding,s- en genotmiddelenindustrie. Gevolg van deze vooralsnog bescheiden economische groei is, dat de bevolking toeneemt, niet alleen door natuurlijke aanwas, maar vooral ook door immigratie. Plattelandsbewoners, die juist in die periode met mislukte oogsten te maken krijgen, zoeken hun heil in de grote stad. Alleen al die bevolkingstoename betekende een doorbreking van de tot dan toe starre sociale verhoudingen. De omvang van de lagen, waaruit de sociale pyramide was opgebouwd, veranderde erdoor; vooral de basis werd, door de komst van grote groepen minvermogende immigranten, breder. Gevolgen kunnen weer nieuwe oorzaken worden. En zo leidde de bevolkingstoename weer tot stimulering van andere nijverheidssectoren: de bouw- en de metaalnijverheid bij voorbeeld. De kansen op een carrière en het aldus succesvol beklimmen van de maatschappelijke ladder, lagen vanzelfsprekend vooral in deze expanderende nijverheidssectoren voor het grijpen. Het blijken dan ook met name ambachtslie-

O

De 'woelige Kalverstraat' in 1893 Hel Damrak aan het eind van de vorige eeuw

proces dat in de tweede helft van de negentiende eeuw moet hebben plaatsgevonden. In 1850 valt de sociale elite nog volledig samen met de economische toplaag. Dat wil zeggen: degenen met het hoogste maatschappelijke aanzien zijn tevens de meest draagkrachtigen die economisch gezien het meeste in de melk te brokkelen hebben. Na 1880 is dat niet langer vanzelfsprekend. Dan heeft een nieuwe groep zich inmiddels naar de top gedrongen, die vooral financieel en economisch het heft in handen neemt. Het zijn de nieuwe, ambitieuze ondernemers — de sigarenfabrikanten, likeurstokers, juweliers en eigenaren van confectie-ateliers — die de traditionele elite naar de kroon steken. Het wil overigens niet zeggen dat het standsbesef dan al verdwenen is. Integendeel: waar het gaat om prestige en sociale status neemt de traditionele elite — en dat zijn dan de bankiers, kooplieden, notarissen en advocaten bij voorbeeld — nog steeds de hoogste plaats in. En ook heeft deze traditionele toplaag in economisch opzicht dan nog een grote macht. Maar het begin van een breuk tussen sociale en economische elite is er. De oude standenhiërarchie van 1850 past dan al niet meer op de Amsterdamse samenleving anno 1880. De oude hiërarchie, die zich gemakkelijk beschrijven liet aan de hand van de tweedeling tussen minvermogenden en welgestelde, gegoede burgers, wordt verdrongen door een nieuwe, waarin niet afkomst, maar de plaats in het produktieproces doorslaggevend wordt; een pyramide met de industriële ondernemers aan de top en het proletariaat als basis. Niet de stand, maar de sociale klasse waartoe men gerekend wordt, blijkt vanaf dan het meest wezenlijke criterium, aldus Boudien de Vries. De tegenstelling tussen arbeid en kapitaal gaat de maatschappelijke dienst uitmaken. Reden waarom juist VU-MAGAZINE — SEPTEMB!

den als ijzersmeden te zijn geweest, die zich opwerkten tot fabrikant in de metaalsector, timmerlieden die aannemer werden en diamantslijpers die de status van juwelier of, liever nog, koopman in de diamantbranche bereikten. Deze economische opbloei bleek van betrekkelijk korte duur: tussen 1884 en 1894 kwam de expansie weer tot .staan. Vanaf dat moment bleken plotseling ook de mogelijkheden om hogerop te komen weer grotendeels verdwenen. De sociale mobiliteit die tu.ssen 1850 en 1880 mogelijk was, zo concludeert Boudien de Vries, is dus niet van structurele aard geweest, maar moet vooral als een conjunctuurgevoelig verschijnsel worden gezien. Feit is echter wel, dat de sociale verhoudingen zodanig in beweging waren geraakt, dat een terugkeer naar de oude standenmaatschappij ondenkbaar was geworden.

E

en belangrijke bron voor het onderzoek van Boudien de Vries vormden de kieslijsten: de registers met de namen en gegevens van degenen die stemrecht hadden. Ook daarin vindt zij een bevestiging van de gedachte dat in de tweede helft van de negentiende eeuw de sociale verhoudingen in beweging komen en de mogelijkheden tot stijging op de sociale ladder toenemen. Dat recht om aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer deel te nemen, behoorde in de vorige eeuw nog slechts toe aan mannen van 23 jaar en ouder die jaarlijks een bepaald minimum aan belastingen betaalden. Dat totaalbedrag aan grond-, personele en patentbela.sting als criterium, waarvan de grens in Amsterdam lag bij f 112,-, gaf dit kiesstelsel de naam 'censuskiesrecht'. De achterliggende gedachte was, dat wie dat minimum aan belastingpremies wist te bereiken, kennelijk vermogend was en goed verdiende, hetgeen weer een waarborg werd geacht dat de betrokkene voldoende onderscheidend vermogen bezat om te kunnen stemmen. Kritiek op dit stelsel, dat pas in 1887 werd vervangen, was er in de helft van de vorige eeuw allerwege. Maar de meningen waren te zeer verdeeld om een werkbaar alternatief op tafel te leggen. Zelfs in de destijds vooruitstrevend geachte liberale kring was men het niet eens. Daar hoorde men bij voorbeeld Donker Curtius stellen dat de census niet hoog genoeg kon zijn, teneinde ongeschikte kiezers te weren. Dit, terwijl de liberale voorman Thorbecke juist afschafhng van het censusstelsel bepleitte, omdat hij geld geen garantie voor geschiktheid achtte en het .stemrecht liever verleende op basis van afgelegde examens. Veel kiesgerechtigden leverde het censussysteem hoe dan ook niet op: slechts zes a zeven procent van alle mannelijke gezinshoofden behoorde in Amsterdam tot de fiscale elite met stemrecht. Dit electoraat viel, ook rond 1850, overigens niet volledig samen met wat als de traditionele gegoede burgerij met het meeste maatschappelijk aanzien werd beschouwd. Deze groep vormde slechts de helft van het totale electoraat, dat voor het overige voor tien procent bestond uit lieden uit de kleine burgerij en voor veertig procent uit leden van de hogere middengroepen. Tu.ssen 1854 en 1884 blijkt het procentuele aandeel van de hoogste stand binnen het electoraat afgenomen. Terwijl de nieuwe kiezers rond 1850 nagenoeg altijd kinderen of anderszins familie van de oude kiezers waren, klopt dit beeld omstreeks 1884 niet langer. Het aandeel in het electoraat van bij voorbeeld de joodse Amsterdammers is dan aanzienlijk toegenomen, ten koste van dat der protestantse kiezers; een verschijnsel dat verklaarbaar is vanuit de expansie in het diamantvak, een grotendeels joodse bedrijfstak. Ook het percentage immigranten — althans der niet in Amsterdam geborenen — blijkt in die dertig jaar te zijn gegroeid.

D

e afbrokkeling van de standenmaatschappij en het beginnend verval van de traditionele sociale elite wordt in het proefschrift van Boudien de Vries nog het treffendst ge,symboliseerd door de geschiedenis en de yiJ-MAGAZIME •• SEPTEMBER 1986

303

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 344

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's