GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1994 - pagina 482

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1994 - pagina 482

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEUITSPRAAK Fiets Hoe verhoudt de dichtkunst zich tot het oer-Hollandse rijwiel? Als etherische oliën tot een wasemkap; dat lijkt althans de strekking van een stukje over verzen en fietsen dat enige tijd terug in de Vpro-gids was te lezen. Het stond er zomaar: er was geen radio- of televisieprogramma vermeld dat de aanleiding had gevormd tot de ferm geponeerde stelling waarmee ene Wim Brands plotseling fiets en poëzie tot een onzalige combinatie verklaart. Niet alleen beweert deze Brands dat op de fiets geen poëzie te concipiëren valt, maar ook dat er in het Nederlands taalgebied nauwelijks gedichten over het rijv/iel geschreven zijn. Voor de verdediging van het eerste standpunt roept Brands onder anderen schrijver/amateur-wielrenner Tim Krabbé te hulp die in het boek 'De Renner' zijn eigen beperkte geestelijke vermogens ten onrechte generaliseert tot de natuurwet: het bewustzijn is klem op de fiets. Aan het feit dat Krabbé het hier uitdrukkelijk over zichzelf, en over wielrennen in plaats van -rijden heeft, ziet Brands met groot gemak voorbij. Want, zo heeft hij al bij voorbaat vastgesteld: "Met fietsen en dichten zal het (...) nooit echt iets worden." Het argument voor zijn tweede hypothese ontleent Brands aan een woord vooraf bij de bloemlezing 'De Fiets'. De fiets heet daarin zo vanzelfsprekend en alledaags geworden, dat de dichters hun belangstelling ervoor verloren hebben (alsof dichters niet bij uitstek belangstelling hebben voor het o«vanzelfsprekende van quasi-aUedaagsheden). Het mag dus eigenlijk een wonder heten dat er überhaupt fietsgedichten te vinden zijn in de nederlandstalige poëzie, aldus Brands, die vervolgens wat voorbeelden van fietsverzen (van De Schoolmeester en Paul van Ostaijen met name) aandraagt uit de tijd dat het rijwiel nog geen gemeengoed was.

40 v u MAGAZINE DECEMBER 1994

Het minste dat men deze Brands zou kunnen verwijten is zijn selectieve kennis van de Nederlandse dichtkunst. Had hij werkelijk studie gemaakt van de fiets in het vaderlandse vers, dan had hij zijn standpunt moeten bijstellen zoniet volle-

Intussen sneeuvv ,.. Stevens is niet de eijjf^ïchter die ai In de memoires van de weduwe van Ü. dichter Mandelstam valt na te lezen dat de . bij voorkeur liep als hij aan een vers werkte, u^.,^ beerde, de neurotische variant van het lopen. In den beginne was het woord. In den beginne liepen we. We zaten, voor zover mij bekend, niet op de fiets. Met fietsen en dichten zal het dus nooit echt iets worden. Je bewustzijn is klein op een fiets, schrijft Tim Krabbé in zijn klassieker 'De Renner'. Hij heeft het '"innen, maar d - ^ r d e n gelden

Door D. Prinsen dig herzien. Zelfs zonder zo'n grondige studie zal de geletterde lezer zich afvragen waarom Brands zomaar een hele bundel verdonkeremaant van de populaire dichter Rut<^er Kopland, die onder de veelzeggende titel 'Alles op de fiets' verschenen is. Over de fiets zijn prachtige regels gecomponeerd Zo onvermoeibaar traag de fietser stuurs schuivend door dit land. Wijkend de einder Zo onontkoombaar de distantie. Het evenwicht bewaard dankzij gestaag bewegen. Voort op de ingeslagen weg. De wereld rond op eigen kracht. - (ook al zijn deze dan van een dichter wiens naam mij even niet te binnen wil schieten), maar ook op de fiets. Het beste voorbeeld van een dichter die zijn verzen bij voorkeur fietsend tussen huis en werk en vice versa concipieert is Ad Zuiderent. En Brands diskwalificeert zichzelf eigenlijk alleen al door het feit dat hij Zuiderent - toch een van de grootste hedendaagse dichters in het

Nederlandse taalgebied - zelfs niet noemt in zijn anti-njwielboutade. Het lezen van Zuiderents poëzie is als het fietsen zelf: Een woord wordt beeld, een tochtje weer emotie. Dat de fiets, het fietsen en de fietser de belangrijkste metafoor zijn m en eigenlijk ook voor het werk van Zuiderent, valt met tal van voorbeelden te illustreren. Zoals met 'Op de fiets' uit 'Geheugen voor landschap' (1979): Een nuchter fietser op de gracht: wat valt dat is een herfstblad - licht stijgt op. (...) Na molen en begraafplaats wordt het stil: 'Zo eeuwigfietsen!'gaat het door hem, en geen mens ziet dat zijn fiets de lucht in wil. In dezelfde bundel is sprake van een zware transportfiets, 'De Poëtische Vervoering' geheten, die Zuiderent verruild heeft voor een lichtere en snellere met tien versnellingen. Maar duidelijk is dat hij als dichter het rijwiel naar waarde weet te schatten als een poëtisch zeer bruikbaar want dubbelzinnig vervoermiddel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1994 - pagina 482

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1994

VU-Magazine | 484 Pagina's