GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1997 - pagina 73

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1997 - pagina 73

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

klooster in treden, verlaat ook Maria Sybilla Merian huis en haard om zich aan te sluiten bij een religieuze gemeenschap. Rond het jaar 1666 moet Maria Sybilla die Luthers was gedoopt, onder de indruk zijn gekomen van de piëtistische beweging. Ze voelde zich het meest aangetrokken tot de radicaalste tak die volledige verzaking van al het wereldlijke voorstond. Haar betrokkenheid leidde ertoe dat ze besloot de zondige wereld in zijn geheel achter zich te laten en samen met haar dochters toe te treden tot de radicale leefgemeenschap van Jean Labadie in het Friese Wiewerd. Was het in het geval van Marie de 1' Incarnation zo dat haar zoon aan de poort van het klooster om zijn moeder kwam roepen, bij Maria Sybilla Merian was het de echtgenoot die naar Wiewerd reisde om vrouw en dochters terug te eisen. Als smekeling stond hij aan de poort, maar zijn vrouw was onvermurwbaar en stuurde hem zonder meer weg. De aansluiting bij de Labadisten moet een ingrijpende beslissing zijn geweest voor de Duitse Maria Sybilla, die niet alleen een echtgenoot maar ook een bloeiend beroepsleven achter zich liet. Thuis in Neurenberg gaf ze teken- en schilderlessen, verkocht eigen werk en had in 1663 een boek over rupsen gepubliceerd. In de Friese gemeenschap waar eigen geld en goed niet werden getolereerd, was het niet eenvoudig om haar werk voort te zetten. Ze richtte zich in die jaren vooral op kikkers, die op het Friese platteland 111 overvloed aanwezig waren. Of haar liefde voor het werk één van de redenen is geweest voor haar vertrek uit Wiewerd na zes jaar toegewijde inzet, is nooit bekend geworden. In 1691 liet Maria Sybilla de Labadisten in de steek en vertrok naar Amsterdam, waar ze al gauw een bloeiende handel in haar eigen schilderijen en gravures op touw zette. Ze stond in contact met de grote botanisten van die tijd, en leerde hun collecties van uitheemse zaden en planten kennen. Hierdoor geïnspireerd nam Maria Sybilla Merian - ze was inmiddels 52 jaar oud - het besluit om naar Suriname te reizen om met eigen ogen de tropische planten- en insectenwereld te gaan zien. Het boek dat ze

daarover na terugkeer publiceerde, de 'Metamorphosis Insectorum Surinamensium: ofte verandering der Surinaamsche Insecten' (1705), bevatte behalve nauwkeurige tekeningen van uitheemse spinnen, rupsen en mieren, ook nog een uitgebreide toelichting waarin de opmerkingen van haar Surinaamse slavinnen waren verwerkt. Echter wat in het rupsenboek van 1663 nog heel gewoon was, bleef nu achterwege: God kwam in het Surinaamse werk van Maria Sybilla Merian niet meer ter sprake. Voor aanwijzingen over de rol van de godsdienst in Maria Sybilla's lieven ontbreekt sinds haar vertrek uit Wieuwerd ieder spoor. Anders dan in de levens van de joodse Glikl en van Marie de 1' Incarnation, is de godsdienst in het geval van de botaniste niet de drijvende kracht achter haar werk. Je krijgt uit haar levensverhaal veeleer de indruk dat de Labadistische periode een obstakel dan een inspiratiebron in haar beroepsleven is geweest.

bijvoorbeeld aan de steeds opduikende melancholie, aan de onverzadigbare nieuwsgierigheid, aan de aandacht voor de plaats van God in het universum en aan het versterkte zelfbesef. Veel verder dan een opsomming van min of meer toevallige parallellen komt Zemon Davies in haar 'Conclusies' echter niet. "Elk van de levens kan dienen als een voorbeeld met zijn eigen deugden, initiatieven en fouten", schrijft ze op een van de laatste bladzijden van het boek. Maar een conclusie kun je dat nauwelijks noemen. Naar aanleiding van: Natalie Zemon Davies, 'Women on the Margins - Three Seventeenth Century Lives', Harvard University Press, 1995.

Toevallige parallellen Voor verregaande conclusies over de rol van de verschillende godsdiensten in de zeventiende eeuw vormen de drie 'losse' biografieën vanzelfsprekend geen voldoende basis. En ook voor een zinnige vergelijking van de functie van religie in de levens van de drie vrouwen, biedt het historisch materiaal nauwelijks aanknopingspunten. Wat overblijft zijn drie prachtige levensverhalen met elk een eigen sfeer en een volkomen andere setting. In haar slothoofdstuk probeert Natalie Zemon Davies desondanks de drie vrouwen op allerlei punten te vergelijken. Daarbij wordt, behalve de religie, ook het aspect van de sekse genoemd - Zemon Davis staat bekend als de 'moeder van de vrouwengeschiedenis.' Ze bespreekt de rol van de verschillende echtgenoten, het belang van het moederschap in de drie verhalen en noemt het feit dat alledrie de vrouwen in de marge van de geschiedenis hebben geleefd. Daarnaast zijn er, aldus Zemon Davies, een aantal motieven in de drie levensverhalen aan te wijzen, die je specifiek voor het zeventiende-eeuwse Europa zou kunnen noemen. Te denken valt

wcs

JANUARI/FEBRUARI

1997

73

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's

VU Magazine 1997 - pagina 73

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's