E voto Dordraceno - pagina 380
ZONDAG
368
XIV.
HOOFDSTUK
I.
En weg ook alle voorZOO gevaarlijk, geloof ondermijnend karakter goddelijke in het menvan het stelling van een geleidelijken overgang schelijke, als door den Godmensch uit het een in het ander overgeleid Schriklijke uitspruitsels van menschelijken hoogmoed, om niet alleen den Christus, maar God zelf te verwerpen. Neen, alles rust nu in het vaste begrip van staat. God Drieëenig heeft naar zijn ondoorgrondelijken wil !
!
over den Zoon bepaald
(en de Zone
Gods gaat
willig
in
die
bepaling
in), dat Hij, die den staat van God had, nu over zou gaan in den staat van een mensch, en, als mensch optredende, onder hen zou verkeeren in den staat van den schuldige, den eerlooze, den verzonkene onder zonde en doem. In beide ligt dus vernedering. Vernedering niet alleen hierin, dat Hij, mensch zijnde, nu als de onder allen verachte, omwandelde, maar ver-
den staat van mensch optrad. De staat, dien God voert, als God, en die in de Heilige Schrift meest „zijn eere" heet, is een staat van onuitsprekelijke glorie en heerlijkheid. Vergeleken met dien staat van goddelijke majesteit is de staat, dien een mensch voert, altoos gedrukt, klein, nietig. Immers, zijn staat is het
nedering ook reeds daarin, dat Hij
in
om afhankelijk, om beperkt, om dienende Nu beslist uw staat niet voor wat gij
gehoorzaamheid te zijn. inwendig zijt. Een volmaakt onschuldige kan gevangen zitten, en een gruwelijk booswicht vrij uitgaan. Dan echter verkeert niet te min die onschuldige in den staat van een veroordeelde, en die booswicht in den staat van een eerzaam burger. Al ging Jezus daarom in den staat van een mensch in, daarom was en bleef hij toch naar zijn verborgen wezen God. En zoo ook, al ging hij in den staat van een schuldigen zondaar, toch was en bleef hij niet te min in zijn verborgen wezen de Heilige. En zoo ziet ge wel, hoe juist bij den Christus dit scherp onderscheid maken tusschen staat en wezen alle ketterij afsnijdt en ons een inzicht opent in het mysterie van zijn verschijning. Bij
in
ons, zondaren, gaat die leer der staten even snijdend door.
werd geschapen
in
den staat der rechtheid (niet toestand)
dat
is.
Adam God
positie van een volkomen gerechtige. Dat hij valt, brengt nog niet uit. Er uit komt hij eerst door zijn vonnis; en door dat vonnis wordt hij overgezet in den staat van ongerechtige. Niet door de heiligmaking, maar door de rechtvaardigmaking stelt nu God de Heere om Christus' wil zondaren weer in den staat der rechtvaardigen, dat ze wel nog zondaars zijn, maar als rechtvaardigen voor God gerekend en
gaf
hem
hem de hier
God bejegend worden. En deze onze staten hangen nu met de
door
losmakelijk saam.
staten van den Christus on-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's