E voto Dordraceno - pagina 55
ZONDAG
God
HOOFDSTUK
III.
den mensch
43
I.
ware gerechtigheid en heih'gheid; zóó dus, dat deze gerechtigheid en heihgheid in Adam wezenlijk was. Iets wat natuurlijk niet beduidt, dat Adam, ware hij niet gevallen, niet eerst van lieverlede tot allerlei volzalige ervaring en bewustheid van eerst nog ongekende en hem niet bewuste heiligheden zou gekomen zijn. Immers wie dat stelt, heft èn het Werkverbond op èn de daarin gestelde Wetsvolbrenging, met het op die Wetsvolbrenging gestelde loon Neen,
de
Heere
schiep
van eeuwig leven. Dit evenwel raakt wel de heiligheid,
maar
niet
uiting,
in
de werking, de uitwendige daad van
de heiligheid zelve. Heiligheid
is
het inwendig bestaan.
En terwijl nu het inwendig bestaan van een zondaar diep onheilig is, omdat hetgeen in hem naar boven komt één opborreling van onreine tegen God ingaande en den naaste hatende neigingen is, zoo was dit bij Adam juist omgekeerd. In hem was niet een leege put, waar nog eerst water in moest gegoten, maar een fontein van levende wateren, die altoos en ieder oogenblik vol en overvol en persend uit den Heere in hem opwerkte. En hetgeen nu uit deze fontein des harten bij Adam opwerkte en drong en perste, dat was niet onheilig, maar heilig; niet haat, maar liefde; niet onrein, maar in goddelijke reinheden. Deze verfoeilijke dwaling van den leegen put in Adams hart zetten we dus op
en maintineeren met onze vaderen
de belijdenis van de op dien grond de belijdenis oorspronkelijke, zeer waarachtige, wezenlijke en zeer volkomene
zijde,
heerlijk persende fontein
van
zijn
in
Adams
hart; en
heiligheid.
Deze heiligheid raakt zelfs niet slechts zijn bedoelen en willen, gelijk weer andere dwaalleeraars zeggen, maar ook zijn bewustzijn, zijn heilig weten, hij had ook oorspronkelijke wijsheid. Niet alsof hij alle dingen wist,
maar
zóó,
dat zijn gansche bewustzijn met
al
de kracht van het
onmiddellijkheidsbesef de volle verzekerdheid der dingen greep.
Alzoo geschapen was terlijk
Adam
nu bestemd,
om
zelf dat profetisch, pries-
en koninklijk ambt te bedienen, hetwelk later
om
den val op den
opdat hij God Schepper recht kennen zou, d. i. profeet zou zijn; 2o. opdat hij Hem van harte lief zou hebben, d. i. priester zou wezen; en 3o. opdat hij met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, d. i. koninklijke glorie zou bezitten.
Messias ging. Vandaar dat onze Catechismus zegt:
lo.
zijnen
En of
dit alles nu, juist wijl hij
genieting
Hem
of vreugd,
maar
heilig was, niet dit
alles
eeuwiglijk te loven en te prijzen.
om eigen glans of luister om den Eeuwige: om
eeniglijk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's