E voto Dordraceno - pagina 39
ZONDAG kan
HOOFDSTUK
als ik mij niet
wreek, heb
ik
slecht
dit
en kan het mij zeer goed gelukken, dat
Maar
27
II.
is, dat zulks niet mag, booze aandrift weersta. daarom dan nu mijn vijand liefgehad?
voorzeker aanpreeken, dat
mij
ik
II.
ik
die
mijn binnenste op, en het eenige wat botvieren, maar dien bedwingen. niet aan dien haat ik deed, is De wortel der zaak ontbrak dus. Er was geen liefde, maar van liefde welde het tegendeel uit het hart op, en wie nu heeft over die opwellingen
Neen, dan welde er toch haat
uit
van het hart macht? Macht niet, versta dat wel, om, als ze opgeweld ze niet opwellen. zijn, ze te bedwingen, neen, maar om te maken dat Meer nog om te maken dat er goede dingen opwellen in plaats van booze. En daarom als we zóó de zaak bezien, dan voelt ieder, die bij zijn ziele leeft: „Neen, hier is 's Heeren werk, dat kan God alleen in mij teweegbrengen. Mijn hart omzetten kan ik niet,"
Laten
we dus
het
werk der Wedergeboorte,
er buiten, en blijven d.
i.
we voorshands
bij
hetgeen de mensch moet doen, dan
bij
d.
hetgeen Ood doet Wet van ons eischt, gelijk men hieraan tast
w.
z.
hetgeen de is
het,
en voelt, juist deze diepgaande eisch der liefde die voor den zondaar niet
de hardheid
uit
Wet wegneemt, maar juist die hardheid zoo ontzettend hem maakt. Want wat hij ook nog kunne of ver-
de
en onoverkomelijk voor
moge
en waartoe
hij
met de
uiterste inspanning
van eigen krachten ook
nog in staat ware, tot dit in zich brengen van den wortel der komt hij nooit. Over zijn hart, waar de oorsprongen zijns levens zijn,
wellicht liefde
mist
juist
hij
Zoo
de zoo onmisbare macht,
heft dus
om
het uit liefde te laten werken.
deze eisch der liefde onze ellende niet op, en
hij
legt
over, maar integendeel juist doordien de Wet volstrekte werpt ze den zondaar in de onafwendbaarste ellende neer. Immers er wordt hier in den Catechismus, niet gelijk onder onze zoetsappige lieden, met de liefde gespeeld, maar die eisch der liefde wordt
er geen
sluier
liefde eischt,
in
hoog ernstigen ,,God
zin
liefhebben"
genomen. noemt
dat
de
beuzelende
zoetsappigheid
zekeren
gemoedstoestand, waarbij ge wel zoo goed en vroom zijt, om veel aan Hem te denken, gevoelens van genegenheid voor uw God te hebben, en
desnoods eenige offerande te offeren op zijn altaar. Maar hiermee heeft de Wet Gods in het allerminst geen vrede. Hier wordt een liefde van u geëischt, die niet zekere neiging of gemoeds-
stemming is, maar een liefde, die de allesbeheerschende drijfkracht in den wortel zelf van uw leven zal zijn, en dientengevolge leiden zal tot een „liefhebben met uw gansche ziel, met geheel uw verstand, en met geheel
uw
kracht."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's