E voto Dordraceno - pagina 52
ZONDAG
40
III.
HOOFDSTUK
1.
in de leer der zonde tot de belijdenis kwamen, toegevoegde roofde, maar het wezen des later dit wel dat de zonde menschen ongedeerd liet. Tegen deze diepingrijpende en waarlijk niet onschuldige dwaling heeft de Gereformeerde kerk zich dan ook altoos sterk aangekant. Niet om
Vandaar dat ook beiden
zich te verdiepen of zich te verliezen in de vernuftspelingen, waarin eertijds de Scholastieken en nu veel Ethischen zoo bijster groot behagen toonen, om in des menschen lichaam en persoon allerlei trekken van gelijkheid en overeenkomst met het Goddelijk Wezen op te sporen; maar om in de
kennisse van den mensch vast te houden aan het heiligst ideaal en tegelijk aan den hoogsten en gescherptsten zedelijken ernst. Want wel ontkenniet, dat er zeer zeker tot diep in 's menschen trekken van gelijkheid met 's Heeren Driewonderbare wezen ook eenig Wezen vermoed mogen worden, maar ze houden staande, dat wij menschen in het onderzoek hiervan niet verder gaan mogen, dat God
nen de Gereformeerden allerlei
ons
zelf
de Heilige Schrift onderwijst;
in
alsook
dat
bespiege-
zulke
lingen zelfs schadelijk worden, zoodra ze de aandacht afleiden van
de
zake der oorspronkelijke gerechtigheid, die hier op den voorgrond moet blijven staan.
Op als
grond nu van de Heilige Schrift beleden onze vaderen steeds, dat is, hij in zijn wezen ook het
de mensch naar Gods beeld geschapen
moet dragen, ja zelf beeld van God moet zijn. Spreekt 27 over den mensch als geschapen „naar den beelde Gods", toch Gen. I Gen. V 3 verklaart evenzoo van Adam zelf, dat hij, honderd en dertig jaren oud zijnde, een zoon gewon ,,naar zijne gelijkenis en naar zijn evenbeeld". Staat het nu vast, dat dit laatste aanduidt, dat Seth op Adam geleek, en het beeld zijns vaders in zijn eigen wezen en verschijnen 27 deze droeg, dan dwingt de Heilige Schrift zelve om ook in Gen. I woorden in gelijken zin te verstaan.
Gods
beeld
in zich :
:
:
Van
alle
leden, dat de
was,
d.
i.
in
eigendunkelijke spitsvondigheid afziende,
mensch in den staat der ware gerechtigheid en
rechtheid, naar
dient
derhalve be-
Gods beeld geschapen
heiligheid. Niet slechts
van
zijn
bij-
tijdelijke hoedanigheden, maar van het wezen zelf des menschen dient alzoo erkend, dat zijn wezen zelf in aanleg en vermogen en strekking, of wil men, wat hetzelfde is, in natuur, levenskracht en bestemming geboetseerd was naar de trekken en deugden van het Eeuwige Wezen. Zelfs het lichaam mag hier niet ganschelijk buitengesloten, want er staat niet, dat 's menschen ziel, maar dat de mensch, d. i. de geheele mensch naar Gods beeld geschapen was. Ten overvloede staat
komstige of
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's