Honig uit den rotssteen - pagina 178
!
164 aan
onzen
en onze verbeelding, ons gevoel en onze wil ontstaat er in ons deze zondekracht terstond een zondige werking aan onzen geest mede, en onze verbeelding, ons gevoel en onze wil worden instrumenten der ongerechtigheid. Giiat dat nu op en neer met ontzettende stooten, zoodat nu eens de geloofswerking zeer machtig is en dan weer geheel verdwijnt, om voor een vreeselij ke begeerens werking plaats te maken, dan is de worsteling in ons op het hoogste. Maar ook is de lankmoedigheid en de genade Gods groot over ons, zoodat Hij door den Heiligen Geest de begeeringswerking, het rad onzer geboorte, naar de diepte afleidt en dus werkeloos maakt, om voor een tijd de geloofswerking sterk en geregeld door te laten gaan, toch komt er dan telkens weer een oogenblik, waarop het rad opeens geheel omkeert, en het geloof opeens tot stilstand geraakt, en onverhoeds de begeeringswerking ons weer overvalt, los- en doorbreekt en onze leden aan de ongerechtigheid dienstbaar maakt. En dan treurt de ziel zoo diep en droef. Och, ze dacht: Nu ben ik er! Het ging zoo vele dagen en weken goed. Eindelijk, eindelijk had de Ontfermer dan toch gehoord en van de zonde afgebracht. En ziedaar nu; nu is opeens weer alles geest mede,
worden instrumenten der gerechtigheid. Of ook, ik een werking des begeerens, welnu dan deelt
verloren
En waar
kwam? Van
waar anders, dan dat ge op het goed ging, ophieldt te waken, d. w. z. dat ge u eigenlijk, ja, erken het maar, uw geloof als een vasten toestand gingt inbeelden, en niet meer van uur tot uur, bete voor bete, het geloof uit de liefdehand van uw hemelschen Vader af bedeldet. Dat moest gestraft. Daarom en daarom alleen liet God de Heere u los. Dies vielt ge niet ter oorzake van zijn loslaten, maar ter oorzake van uw geloofszonde, die Hij, de Heilige, straft. Maar Hij die strafte, bleef toezien, dat ge aan de wonde, die Hij u moest slaan, niet doodbloedt. En zóó is die straf dan ook niet voleind, of het rad keert nogmaals, nu naar Hem toe; de geloofswerking komt weer; er komt diep, zielverscheurend berouw; er is weer een grijpen naar het al verzoenend dierbaar bloed des Lams; er is weer kleinheid, armelijke, naakte, alles wegwerpende kleinheid. Ge wordt weer nederig, en dien nederige schenkt de Heere zijn genade. En nu leeft de ziel weer, nu bidt ze weer, maar bidt nu, wat ze nog nooit met die kracht, met dien ernst, met dien aandrang had gebeden: „Och Heere, schep in mij een vasten geest!" Dat slingeren is nu oorzaak van diepe droefheid naar God geworden. Eerst had men zelf aan dat op en neer gaan geen lust. Nu vloekt de ziel het. laatst,
dat vandaan
omdat
het
zoo
heel
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 330 Pagina's