Heils termen - pagina 14
Yaders
des
kiezen.
Wie
„in den
voorafgaat,
enz.,
oprecht
Naam"
wil
tot
zijn,
een voorwerp onzer overdenking; te belijden moeten, dat vooral dat
zal
zin en beteekenis hem nog nimmer ontsloten de Schrift reeds door dieper onderzoek geleerd had, hoe geheel andere beteekenis de naam in de gewijde Openbaring heeft, dan in het leven om ons. Yat men in de instelling des doops die woorden „in den Naam" op, gelijk ze gangbaar zijn in ons natuurlijk en maatschappelijk leven, dan spreekt het van zelf, dat men den zin dier uitdrukking niet peilen kan. En wil men dan toch verstaan, wat voor ons oog onder een deksel verborgen ligt, dan is natuurlijk de weg van zelf gebaand tot f die reeks van geestelooze en ongewijde verklaringen, waaronder op zoo menige catechisatie, in zoo menige prediking de rijkdom van de Doopsinstelling onkenbaar is gemaakt. O de schade is onberekenbaar, die de gemeente reeds leed, door de zich zelf veroordeelende gewoonte, om Gods Woord, niet uit de taal der Schrift, maar uit de taal der wereld te willen verklaren. Het kan niet anders, of onder betuiging van eerbied voor de Schrift, moest zoodoende Gods Woord uit die heilige bladen weer door het menschenwoord worden weggedrongen. Men behield dan de klanken wel, maar een vaak tegenovergestelde zin werd er onder geschoven. Zoo ook met het woord „Naam," dat in de Schrift een geheel andere beteekenis heeft dan in het spraakgebruik onzes levens. Eeeds het woord uit Micha's profetieën, dat we aan het hoofd van dit opstel schreven, toont dit klaarlijk. In den zin van óns spraakgebruik genomen heeft het geen zin te zeggen: „want uw ziet het wezen." Naar ons begrip is een naam een onpersoonlijke klank, een merkletter, waarmee we den een van den ander onderscheiden. De naam is voor ons aan het kenmerkende van ons wezen geheel vreemd. Menschen van geheel verschillend wezen, van geheel uiteenloopend karakter dragen denzelfden geslachtsnaam, en nog veel grooter is het aantal van hen, die tezaam een zelfden doopnaam deelen. Bij zulk een naam van een daad te spreken; te zeggen dat zulk een „naam" ziet, bovenal dat zulk een naam „het wezen ziet," klinkt ons als volstrekte ongerijmdheid in het oor. Maar slaat men de onvergelijkelijk prachtige kantteekeningen van onzen Statenbijbel op dit vers na, dan bespeurt men al ras, dat zich onder dien tusschenzin, waarvan wij geneigd waren de ongerijmdheid te vermoeden, de diepste gedachte verbergt. Daar toch lezen we als verklaring dezer woorden: „Dat is: Gij zelf, o, He er e! (vol van heerlijkheid en majesteit) weet alles," m. a. w. Gij, o, onze God, dringt met uw heiligen blik door tot in het wezen der dingen niet zoo als ze schijnen, maar zoo als ze zijn, aanschouwt ze uw alles doorvorschend, uw alziend, uw alwetend oog!*' Een heerlijke gedachte ongetwijfeld, een gedachte van vertroosting voor wie miskend wordt en in verborgen heeft,
tenzij
hij
zijn
nit
!
Naam
:
;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1909
Abraham Kuyper Collection | 294 Pagina's