GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXV.

PIERRE DE LA PLACE.

In den beruchten Bartholomeüsnacht van het jaar 1572 zijn met den admiraal De Colligny vele aanzienlijken gevallen als slachtoffers van den haat der Roomschen tegen al wat Hugenoot heette. Zelfs de koning van Navarre en de prins van Condé waren niet bij machte hunne edellieden te redden. Ook een beroep op de belofte des konings hielp hen niet. Onverwachts werden zij ontwapend door den kapitein der lijfwacht, buiten het paleis gesleurd en daar vermoord.

Geen beter lot trof den graaf de la Rochefoucauld, die op zijn bed werd vermoord door eenige lieden, die zich vermomd hadden.

Charles de Teligny werd door eenige hovelingen op het dak van een huis, waarlangs hij trachtte te ontvluchten aan het zwaard der vijanden, gezien. Zij wilden hem echter _ niet dooden, omdat hij een goed en zacht man was, die bij allen, welke hem kenden, bemind was. Later vonden hem eenige soldaten op den zolder ten huize des heeren Charteauneuf en doodden hem.

Zoo ging het ook met den baron de Soubise, den heer DeLavardin, den heer De Guerchy en nog vele anderen. Eindelijk tegen 5 uren in den middag van den moorddadigen 25en Augustus, ging er een bevel van den koning uit, dat iedereen naar huis zou gaan en niemand zich meer gewapend op de straat mocht laten zien, behalve de soldaten. Menigeen dacht, dat er verandering zou komen in de gemoedsstemming jegens de Hugenooten. Maar helaas, des anderen daags begon het moorden en doodslaan opnieuw.

Een der slachtoffers van dien Maandag is Pierre de la Place, president van het hof, geweest. Zondags omstreeks 6 uur in den morgen kwam zekere kapitein Michel aan zijn huis, verzoekende binnen te mogen komen. Dit werd hem toegestaan, omdat men meende, dat hij behoorde tot de Schotsche Compagnie der koninklijke lijfwacht, onder welke velen waren, die den president zeer genegen waren. Dikwijls had hem die lijfwacht reeds hare hulp aangeboden.

Intusschen was kapitein Michel in huis gekomen, een geweer op den schouder, een pistool in zijn gordel, en een witttn band om den linkerarm, als bewijs, dat hij tot de mocrdenaars behoorde. Hij begon met te verhalen, dat de admiraal De Colligny en verscheidene andere Hugenooten, waaronder mannen van naam, op bevel van den hertog De Guise, vermoord waren. Voorts deelde hij mede, dat er besloten was, het bloedig werk onder de Hugenooten voort te zetten, waarom hij bij den heer de la Place kwam om hem te redden. Hij verlangde echter al het goud en het zilver te zien dat er in huis was. De heer de la Place verwonderde zich zeer over de verregaande vermetelheid van dezen man, die zich alleen in een huis, waar ongeveer 10 a 12 menschen wairen, zulk een taal durfde voeren. De la Place vroeg hem dus, wat hij meende te zijn en of er geen koning was. Hierop antwoordde de kapitein met vloeken en riep hem op, met hem naar den koning te gaan om diens wil te vernemen.

Hierop begon de la Place te twijfelen, of er niet een groot oproer in de stad heerschte. Derhalve liep hij door de achterpoort zijn huis uil, om zich te verschuilen bij eenen zijner buren. Tegelijk liepen de msesten zijner dienaren weg. Intusschen ontving de kapitein looo gouden kronen, waarmee hij wilde heengaan, toen de getrouwde dochter van de la Place hem bad haar en haren mar, des Mdrets, naar een veilige schuilplaats bij eenen Roomsche te begeleiden.

Dit geschiedde.

Toen de kapitein Vertrokken was, keerde de heer de la Place weer terug, nadat hij aan drie verschillende woningen was afgewezen. Hij vond zijne vrouw in v/anhopigen toestand. Haar gemoed was bezwaard over hare dochter en haren man. Doch de heer de la Place sterkte zich in den Heere zijnen God en berispte haar hardelijk, daar immers alle rampen hen overkwamen van de hand des Heeren en zij dus hieronder hadden te pleiten op zijne beloften.

Daarna beval hij, dat men zijne knechten en dienstmaagden, die in huis gebleven waren, zou bijeenroepen. Toen zij allen in de kamer waren, volgde hij zijne oude gewoonte van lederen Zondag om godsdienstoefening te houden. Eerst ging liij in het gebed, riep hierbij God vurig om troost en standvastigheid aan en las vervolgens een hoofdstuk uit Job voor met de uitlegging van Jean Calvin. Hierna sprak hij zelf over de genade en rechtvaardigheid van God, die (zeide hij) als een goed Vader de zijnen beproeft met velerlei kastijdingen en straften, opdat zij zich niet aan de dingen der wereld zouden overgeven. Toen toonde hij hen aan, hoe vele smartelijke ervaringen er noodig waren voor den Christen en dat het niet in de macht van Satan en wereld stond om schade te doen, tenzij God dit wilde. Daarna begon hij weder God aan te roepen en bereidde zich en de zijnen voor om liever allerlei martelingen, ja den dood zelven te verdragen, dan iets te doen, dat met Gods eere in strijd zou zijn.

Na het gebed kwam. men hem zeggen, dat de heer de Senescay, hofbeambte, met verscheidene politiedienaren aan de deur stond en verzocht binnengelaten te worden, ten einde den heer de la Place en zijnihuis tegen de moedwil des volks te verdedigen. Binnengekomen, sprak hij van het bloedbad, dat onder de Hugenooten op bevel des konings was aangericht. Wat de la Place betrof, had hij van Zijne Majesteit den last ontvangen, hem veilig naar het Louvre te brengen, daar de koning door hem wenschte ingelicht te worden omtrent de zaken, die de Gereformeerden betroffen.

De la Place verontschuldigde zich, door zich te beroepen op de onveiligheid van den weg. »Laat mij eenigen uwer politiedienaren", zeide hij, jen ga gij zelf naar den koning om hem te zeggen, dat ik nu veilig ben en bij hem zal komen, zoodra dit zonder levensgevaar zal kunnen geschieden." Senescay stond hem dit toe en liet een luitenant met eenige politieagenten bij hem. Kort na het vertrek van Senescay verscheen de president Charron bij de la Place. Hij wisselde eenige woOrdeu in liet geheim met den luitenant en liet nog vier agenten achter bij die van Senescay.

Dien namiddag en den daaröpvolgenden nacht bracht men door met het versperren van de deur en het optassen van keien en Bttaatsteenen.

Den volgenden dag omstreeks twee uur kwam de heer De Senescay weer, zeggende, 'dat hij andermaal een bevel des konings had aan de la Place om te komen. Deze wees weer op de gevaren, die dreigden, als men zich op straat begaf. Doch de Senescay hield aan: »Algemeen zeggen de Hugenooten dat zij zeer nederig en ootmoedig zijn en in alles gehoorzame dienaren des konings, maar als het «r op aankomt om het gebod des konings te gehoorzamen, zoeken zij allerlei uitvluchten en doen hun best om dat op allerlei wijzen van den hals te schuiven. _ Doch gij, ga mêe en ik zal u een kapitein medegeven, die u veilig bij den koning brengt." Juist op dat oogenblik kwam de kapitein Pesau, bekend als een der verbitterdste vervolgers, binnen. De Senescay droeg dezen op de la Place naar den koning te geleiden. Deze verzocht de Senescay zelf mee te gaan, daar hij Pesau kende als een wreed man; doch dit kon niet, werd hem geant\voord. De vrouw van de la Place viel voor de Senescay neer op de knieën, hem biddende, haren man toch Ie begeleiden. Dit ziende, trad de la Place op zijn vrouw toe, richtte haar op van den grond, berispte haar en bracht haar onder het oog, dat het niet van de macht der menschen afhing, maar van God alleen, tot Wien men zijne toevlucht moest nemen. Toen zich omkeerende_ zag hij op den hoed van zijn oudsten zoon een kruis van wit papier, daarop uit vrees genaaid. Zijn vader bestrafte hem scherp en beval hem, dat teeken van zijn hoed af te doen en liever dat andere kruis te dragen, de smarten die God ons weggelegd heeft.

Daarna gaf hij toe aan Senescay's drang om mêe te gaan. Hij nam zijn mantel, omhelsde zijne vrouw en beval haar God en Zijne eere steeds voor oogen te houden. Toen ging hij heen.

Nauwelijks was hij nu gekomen aan de rue de la Perrera tegenover de rue de Coq, of hij werd door eenige moordenaars aangevallen en vermoord. Dit had plaats Maandagsmiddags te 3 uren. Het lijk werd naar het stadhuis gevoerd en verontreinigd. Hierna in de rivier geworpen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's

De Martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's