GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een verklaring.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verklaring.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 13 Maart 1896.

Door de heeren Noordtzij, Wielenga, Bavinck en Biesterveld, allen Docenten aan de Theologische School te Kampen, is in de Bazuin van de vorige week onderstaande verklaring geplaatst, met verzoek dat andere bladen die wilden overnemen.

Ter inlichting diene, dat de twee eerste punten van deze verklaring betrekking hebben op een voorstel dat van Curatoren der Theologische School op de Synode van Middelburg inkomt, in zake de regeling van het onderwijs aan die school.

Met dat besluit kon de heer Lindeboom zich ? iiet vereenigen, en onlangs heeft hij tegen dit besluit zich in publieken geschrifte verzet.

Het is die publicatie van den heer Lindeboom, waardoor deze verklaring van de vier genoemde heeren is uitgelokt.

Zij luidt als volgt:

In het laatste nummer van de Bazuin is door Prof. Lindeboom een schrijven geplaatst, waarin hij aan de Kerkeraden der Gereformeerde Kerken zijn bezwaar kenbaar maakt tegen de nieuwe regeling van het litterarisch en het theologisch onderwijs aan de Theologische school, welke door Dr. Bavinck ontworpen werd, door de Curatorenvergadering is aangenomen en door haar ter Synode zal worden gebracht. Ondergeteekenden oordeelen daarmede het oogenblik gekomen, om ook hunnerzijds hun gevoelen openlijk mede te deelen. Want al is de nieuwe regehng feitelijk een voorstel van Curatoren geworden en het schrijven van Prof. Lindeboom in de eerste plaats dus tegen dat College gericht, toch zijn ondergeteekenden mede aansprakelijk voor het voorstel, dat op de curatorenvergadering werd aangenomen. Het is in hoofzaak door een hunner ontworpen; het werd door hen allen gesteund; het is op hun advies en met hun medewerking door het college van Curatoren, na eenige wijzigingen, goedgekeurd en overgenomen. Langer zwijgen onverantwoordelijk achtende, meenen zij daarom, noode maar gedwongen, het volgende te moeten uitspreken:

I. Vooreerst hebben zij ernstig bezwaar tegen de wijze, waarop Prof. Lindeboom, voor zijne opvatting steun zoekt in de Gereformeerde kerken. Evenals aan Dr. Bavinck, was ook aan Prof. Lindeboom door curatoren opgedragen, om een nieuwe regeling te ontwerpen. Zijn voorstel vond in den kring der leeraren slechts steun bij den heer Mulder en kon bij de curatoren slechts een minderheid verwerven. Desniettemin werd zijn voorstel op zijn verzoek nog in het Verslag der curatoren-vergadering afgedrukt. Zijn bezwaar werd opgenomen in de notulen. Op de aanstaande Synode heeft hij alle recht en vrijheid van spreken. Als deputaat voor de opleiding heeft hij bovendien het voorrecht, zich rechtstreeks tot de kerken te kunnen wenden en zijn opvatting haar voor te leggen. Zoo lag het dan voor de hand, dat Prof. Lindeboom, evenals wij, dit voorstel van curatoren aan het oordeel der kerkeraden zou overlaten en niet openlijk op deze wijze tegen curatoren en arabtgenooten optreden zou.

2. Veelmeer moeten ondergeteekenden echter opkomen tegen de bezwarjn, die door Prof. Lindeboom tegen de, voorgestelde nieuwe regeling worden ingebracht. Het gaat niet aan, deze thans in den breede te weerleggen. Liefst laten zij de onpartijdige beoordeeling aan de kerkeraden over. Indien het noodig mocht blijken, willen zij gaarne hun protest tegen het bezwaarschrift van Prof. Lindeboom met redenen omkleeden. Thans volstaan zij met uit te spreken, dat die bezwaren ongegrond zijn. Het is niet waar, dat de nieuwe regeling groote schade doet aan de eenheid en samenwerking van het litterarisch en het theologisch onderwijs en alzoo de kracht der Theol. School tot vorming van Bedienaren des Woords verzwakken zal. Het is niet waar, dat zij aan de kerken een arbeid oplegt, die niet tot hare roeping en bevoegdheid behoort. Het is bovenal niet waar, dat zij in het karakter en de bestemming der School zulk eene verandering brengt, dat deze daardoor zou gaan huldigen de souvereiniteit der wetenschap. 3. Het publiek optreden van Prof. Lindeboom in deze zaak, is daarom te meer te betreuren, wijl er elke noodzakelijke verbetering der Theol. School onwillekeurig door tegengehouden en uitgesteld wordt. En die verbetering is dringend noodzakelijk. Ieder deskundige kan zich daar ook reeds bij oppervlakkige kennismaking" volkomen van overtuigen. De feitelijke inrichting der Theol. School is de beste rechtvaardiging van de noodzakelijkheid der verandering en van het door de Curatoren-vergadering aangenomene voorstel.

4. Eindelijk voegen zij hieraan nog het volgende toe. Van verschillende zijden is tot ondergeteekenden het gerucht doorgedrongen, dat zeer velen in de Gereformeerde kerken in de meening verkeeren, alsof Prof. Lindeboom in zijn aanval op de Encyclopaedie van Dr. Kuyper en in zijne denkbeelden over theologie, wedergeboorte en doop, rechtvaardigmaking, behoudenis van het menschelijk geslacht enz. uit hun naam schrijven en hun gevoelen vertolken zou.

Daartegenover stellen ondergeteekenden er prijs op te verklaren, dat dit in geenen deele het geval is. Veeleer zijn zij van oordeel, dat trgeen oorzaak is, om Dr. Kuyper van allerlei dwalingen en ketterijen, zelfs van pantheïsme en phiiosophische vervalsching der theologie aan te klagen, en deze beschuldigingen telkenmale in publieke geschriften, buiten den kerkdijken weg om, tegen hem in te brengen. In alle bovengenoemde kwesties staan zij principieel aan de zijde van den aangevallene. Voor hen bestaat er in dezen zin geen tegenstelling tusschen Kampen en Amsterdam. En zij betreuren de heftige en ongegronde oppositie tegen Dr. Kuyper te meer, wijl zij de broeders verdeelt, de kerken in spanning houdt, de ineensmelting der plaatselijke kerken belemmert en alzoo niet bevorderlijk is aan den bloei der gemeente van Christus.

M. NOORDTZIJ.

D. K. WIELENGA.

H. BAVINCK.

P. BIESTERVELD.

Kampen., 28 Febr. 1896.

We voegen hier voorshands niets aan toe, al doet het ons natuurlijk genoegen, dat ook van die zijde thans de waarheid erkend wordt, waarop we zoo dikwijls wezen, dat de Dogmatiek, de Encyclopaedie en zooveel meer én te Amsterdam én te Kampen, uit gelijke beginselen, zij het ook op onafhankelijke wijze, gedoceerd wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Een verklaring.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's