GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Weent niet over mij.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Weent niet over mij.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, zich tot haar keerende, leide: ij dochters van Jeruzalem, weent niet over mij, maar weent over uzelven, en ever uwe kinderen. Lukas 23 : 28.

Een traan uit deernis om wat gij lijdt, uit anderer oog te zien afbiggelen, vooral zoo die andere een vreemde is, stilt niet, maar verzacht toch uw smart.

En voor die verzachting was ook uw Heiland op den lijdensweg ontvankelijk.

Zijn klacht tot Petrus: „Kunt ge dan niet #|R ure met mij waken? " toont dit. Niet in zijn Goddelijke natuur, maar als mensch, heeft Jezus zijn smartelijk lijden en zijn bitteren dood doorworsteld, en dies onder dat lijden verlangd óók naar menschelijke vertroosting.

Op zichzelf was het weenen van die uitgeloopen buurtvrouwen voor Jezus iets lieflijks. Met Simon van Cyrene, die zijn kruis droeg, zijn die vrouwen de eenige vriendelijke verschijning in dit ontzaglijk drama.

Alles en een ieder was Jezus tegen. Judas verraadt hem. De drie getrouwen ' slapen als doodelijke angst Jezus de ziele verteert. Petrus verloochent hem. Al zijn jongeren vluchten. Het Sanhedrin is fanatiek harstochtelijk. Herodes minachtend hoog. De hoofdwacht koelspotziek. Pilatus philosophisch laaghartig. De hoop volks die voor het rechthuis staat schreeuwt ruw en wreed tegen Jezus in. Op Golgotha wordt het één lasterend tergen van duivelschen haat.

G.e schaamt u voor uw menschelijk geslacht, dat het zóó verraderlijk, zóó schandelijk fanatiek, zoo wild hartstochtelijk, zoo tergend demonisch in heel dit drama handelen, én het aanzien kan.

Maar juist omdat het gansche lijdens-en stervenstafereel van Jezus door zoo zwarte schaduw gedrukt wordt, zijn die kleine tintelingen van menschelijke deernis u zoo goud waard.

Simon die het kruis voor Jezus droeg, toen Jezus er onder bezweek, en niet meer kon. En die uitgeloopen vrouwen, die begonnen te huilen toen ze het jammerlijk schouwspel aanzagen.

Te veel moet ge in dat weenen dier vrouwen niet zoeken. Als diezelfde vrouwen niet uit de achterbuurten waren komen aanloopen, maar op het gerechtsplein voor Gabbatha hadden gestaan, zouden ze meer dan. waarschijnlijk, even wild als heel de andere hoop „Kruist hem, kruist hem!" hebben geroepen.

Een volkshoop golft op en neder naar de wind des daags hem opstuwt. En daarom op het marktplein was het één gillen om Jezus' bloed. En hier buiten de poort was het één jammeren, dat die heilige boeiende man sterven moest.

Diep gaat zulk gevoel van deernis bij den grooten hoop nimmer. Er spreekt meer zenuwachtig gevoel dan hart in. Als er één gaat huilen huilen al de anderen meê. Het is het onmiddellijke zien van het lijden dat treft. Het is het tragische dat aangrijpt. Een wilde bandiet die naar het schavot gaat, prikkelt den lust om te zien hoe hij gekneveld wordt Maar Jezus' gestalte was zoo indrukwekkend edel. Wie hem, op dat oogenblik vooral, aanzag, moest wel door de heilige uitdrukking op zijn gelaat getroffen worden. En Jezus was pas 33 jaar. En dan niet maar uitgeleid ter strafplaats, maar ten doode, en tot den hardsten dood, den dood aan hel kruis, dood van vloek en schande. Dat maakte bet contrast zoo sterk. En dat contrast greep het gevoel van die vrouwen aan. En toen werd het oog vochtig. Eerst bij ééne, toen bij meerdere. Ten slotte trok het ieders aandacht. Tot ook Jezus-het zag, en hoorde wat ze jammerend uitriepen.

Een uiting van vienschelljk gevoel voor den Zoon des ? nenschen in de weeën des doods.

En onderwijl die vrouwen vooruitloopen, en op hem aandringen, breekt Jezus op eenmaal zijn gang naar Golgotha af, en staat stil, en keert zich tot die vrouwen, en spreekt ze aan.

Niet om ze te danken. Veel min nog om haar gevoel nog levendiger op te wekken. Geen woord komt over zijn lippen om zijn eigen smart nog breeder uit te meten.

-Veeleer wendt Jezus heur deernis af, zeggende: „ Weent niet over mij."

Jezus stelpt die gevoslstranen van, een ondiepe smart, omdat er geen ernst, geen doorzien van den toestand, geen flauw begrip van de reali teit in spreekt. Wat voelden die huilende vrouwen er van, dat hier het Lam Gods ter slachting werd geleid, en dat in dit heilig drama voor haar oogen het pleit tusschen God en satan, het pleit tusschen eeuwig verderf en hemelsche heerlijkheid voor al Gods uitverkorenen voldongen werd.

Ook het menschelijk gevoel heeft zijn betrek kelijke waardij, maar, o, zoo betrekkelijk. Wat het eerst heilig maakt is juist de levensernst, het indenken van het verleden en de toekomst. En juist die levensernst ontbrak hier zoo geheel.

Hoor maar, hoe Jezus die vrouwen van het bewogen gevoel naar den spannendcn ernst over haar eigen toekomst terugroept: „Gij, dochters van Jeruzalem, weent niet over mij, maar weent over uselven en over uwe kinderen."

Die kinderen stonden er vermoedelijk bij en liepen er om heen. Zoo plegen zulke uitloopende buurtvrouwen haar kinderen bij de hand meê te nemen. Er zullen er v/el geweest zijn met haar zuigeling op den arm. Ook wel zwangere vrouwen zullen er onder geweest zijn, die heur kind nog onder het hart droegen.

Althans, zoo ging Jezus inj zijn heiligen ernst, en het oog vol uitdrukking van een meer dan menschelijke deernis, voort: „M'^ant ziet, er zullen dagen komen, dat gij zeggen zult: Zalig zijn de kinderlooze vrouwen, de borsten die niet gezoogd, en de buiken die niet gebaard hebben."

Jezus denkt aan de wrake Gods, die over het schuldig Jeruzalem zal losbreken. Aan die vreeselij ke tijden, zooals ze reeds eenmaal doorleefd waren, toen Jeruzalem voor Babels heirmacht viel, en toen „de vaders hun kinderen en de kinderen hun vaders gegeten hadden" (Ezech. 5 : 10).

Maar straks, na Golgotha, zou het nóg vreeselijker worden. Een uitmoording zooals geen stad bijna ooit gekend heeft. Dagen zoo bang, dat alle ziel in angst den dood zoeken zou, en roepen: „o. Bergen, valt op ons, en gij, heuvelen, begraaft ons!"

Toen hield het schreien op, en vervolgde Jezus zijn zwaren gang naar de Hoofdschedelplaats.

Maar dit heerlijke moment was er dan toch geweest.

Uw Jezus zelfs in zulk een oogenblik zichzelf en eigen smart vergetend, om met heel zijn ziel, en met al de menschelijke deernis, die het leven zijner ziel .spande, in de vreeselijke straf, die Jeruzalem wachtte, in te leven.

Maar niemand begreep hem.

. Dat Jeruzalem nog eenmaal zou worden uitgemoord, wel mogelijk. Maar wat had die toekomstige uitmoording met dien veroordeelde, die ter strafplaats werd uitgeleid, te doen?

Jeruzalem, ja, zelfs de altoos teederder gevoelende vrouw van Jeruzalem verstond, begreep het niet, dat Jeruzalem er om Gods wil was, en dat het door zijn afgoderij vóór de ballingschap in Gods tempel in te dragen, den Almachtige zoo schrikkelijk vertoornd had, en daarom toen zoo doodelijk was geslagen.

En nog minder verstond Jeruzalem wat nu, op Golgotha, stond te gebeuren, als de stad die God verkoren had, het vermetele bestaan zou, om Gods eigen lieven Zoon, om den Be-loofde der vaderen, om Israels Messias Godslasteraar aan het Kruis te slaan.

Die vrouwen, ze zagen het voor oogen, en toch zagen ze er niets van. Alle beteekenis van wat ze daar voor zich zagen, ontging haar. Het was een afgrond met bloemen overdekt, waarover ze heengolfden. Eu ze voelden niet, dat zij zelven meêmoordden, ook al was het dat ze weenden om Jezus, want dat indien zij, met al Jeruzalems vrouwen, recht hadden gestaan, en in Jezus Gods Gezalfde hadden erkend, met haar ook heur mannen en heur zonen voor Jezus zouden zijn te voet gevallen, en hem zouden hebben aangebeden als hun Heere en hun God.

Ze stonden daar te weenen, maar in haar ongeloof. Zij zelven verwierpen den Gezalfde Gods. Ze miskenden Jezus, omdat ze hem niet kenden. En ze konden hem niet kennen met heur ongeloovig hart en verhard gemoed.

Ze denken dat Cajaphas en dat Pilatus de wreeden zijn, en zij de meewarige en gevoelvolle vrouwen. En dat zijn ze niet. Zij zelven zijn de medeschuldigen. Die vrouwen zijn uit den volkshoop van Jeruzalem, en dat Jeruzalem verwerpt zijn Koning en zijn Heiland, en holt naar buiten, om ginds op Golgotha te staren naar zijn Kruis.

Hier is voor uw Heiland verzwaring van zijn smart.

Hem gaan ze kruisigen, en hij zal in het bangst gevoel van Godverlatenheid stervend be­zwijken, maar dan zal het niet uit zijn.

Zijn Kruis zal een nasleep hebben.

Na het Kruisjaar, k^jnt eer het een halve eeuw verder 'is, het''jaar der verwoesting van Jeruzalem, en dan zullen de phiolen van Gods heilige wrake over de zondestad worden uitgegoten, dat het één kermen van doodsmart in al Jeruzalems straten zal worden.

Dat moest. Dat kon niet uitblijven.

Het Kruis moest er zijn, om de wereld te redden, maar het Kruis kon er niet komen, of het moest zoo bitterlijk aan de zondestad, die het dorst oprichten, gewroken worden. Of hadden ze het niet God tergende op hefmarktplein uitgegild: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen '"

Nu het zou dan ook over hen, én over hun kinderefi, komen. En nu ziet Jezus die moeders daar staan, wier eigen kinderen dan mannen van dertig, veertig jaar zouden zijn, en die dan zoo schriklijk gemarteld en uitgemoord moeten worden. Al de wallen van Jeruzalem met kruisen als bezaaid, en aan elk kruis een vloekende Jood, die hing weg te sterven, als spotbeeld van dat ééne kruis, waaraan Jeruzalem haar Koning gekruisigd had.

En dat doorleeft Jezus, terwijl hij zelf naar zijn Kruis gaat. Die vrouwen die om hem weenen, maken dat het rauwe beeld van dien schriklijken jammer voor zijn geest opkomt.

Jezus voelt dat hij wel niet de oorzaak, maar dan toch de tusschenschakel is, waardoor dat vreeslijke lijden over Jeruzalem komen zal.

En moest het dan niet zijn eigen lijden verzwaren, het lijden van hem, die zoo roerend betuigd had: „Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmaal heb ik u willen bijeenvergaderen gelijk een klokhen haar kiekens onder haar vleugelen saamlokt, maar gij hebt niet gewild. Zoo worde dan uw huis u woest gelaten !"

En nu, doet niet meer dan één in de Lijdensweken nog evenzoo als de vrouwen deden?

Ze volgen Jezus op zijn somberen lijdensweg, stap voor stap. Nu niet met statiën, en bij elke statie een tafereel uit Jezus' lijden op hout geschilderd. Maar dan toch met statiën in de verbeelding. En zoo maken ze weer heel het lijden van den Heiland meè, tot eindelijk Paschen komt, en de tüon dés géklags in den jubel van verlossing overgaat.

Maar wat baat het, zoo dit bij een naspeuren van Jezus' lijden met het weeke gevoelsoog blijft, en het oog der ziel inmiddels niet den Gezalfde Gods in hem ontwaart, en de gevoelige man of de gevoelige vrouw niet tot bekeering komt, en niet meêsterft in dat Kruis, om als Jezus verrijst met hem op te staan ?

Erger nog, hoevelen maakten dat lijden van Jezus het gevoelig oog niet vochtig, die straks den Zoon van God wederom kruisigden door hun afval in zonde!

En nu wat is al zulk gevoel zonder geloof anders, en wat is het beter dan het weenen van die schreiende vrouwen buiten Jeruzalem ? Weenen om Jezus, en feitelijk nog tot het lijden van uw Heiland toedoen, door het oordeel dat ge over u haalt.

En daarom niet die vrouwen nagedaan, maar liever het oog op een Simon van Cyrene gericht, van wien niet staat dat hij weende, maar wel, dat hij het Kruis van Jezus droeg.

Hij droeg het v^or Jezus uit. Draagt gij het uw Heiland navolgende?

Gij weet wat de Man van Smarte eens tot zijn jongeren gezegd heeft: „Wie zijn kruis niet opneemt, en draagt, en mij navolgt, is mijns niet waardig".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Weent niet over mij.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's