GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Friesche Kerkóode gaf Dr. A.Kayper Jr. een lezenswaardig artikel over de Voorbereiding en de Dankzegging in verband met de viering van het Heilig Avondmaal.

We stonden in ons eerste stuk stil bij art. 61 van de Kerkenordcning. En we zagen hoe het juist door de Reformatie der Kerken weer komen kon tot naleving der condities om tot het Avondmaal toe te laten We zagen ook hoe die condities op het allernauwst met het wezen der Kerk samenhingen, door belijdenis des geloofs af te nemen, daar de Kerk de vergadering der geloovigen is en door te vragen naar eén getuigenis van vromen wandel, daar de Kerk is de gemeenschap der heiligen

In dit stuk willen we nagaan wat de K. Ó in art. 62 en 63 aangaande de viering van het heilig Avondmaal vaststelt.

Hoofdzaak is wel de groote vrijheid, die het eerste dezer artikelen aan de Kerken toestaat, waar het heet: Een iedere Kerk zal zulke manier van bediening des Avondmaals houden, als zij oordeelt tot de meeste stichting te dienen.

Artikel 61 is zeer bindend; dat stelt twee con dities, waaraan absoluut voldaan moet worden Wat men wel eens hoort van Kerken, die ook wel toelaten tot het H. Avondmaal diegenen, die nog geen belijdenis des geloofs hebben afgelegd, is niet goed, is in strijd met de K O, die uitdrukkelijk zegt: men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonheid der Kerk, tot dewelke tiij zich voegt, belijdenis der Gerefoi'meerde religie gedaan heeft

En tegenover dat bindende van het absoluut noodzakelijke, wordt meer vrijheid gelaten in het meer middelmatige, waarbij dan elke Kerk zelf te oordeelen heeft wat tot de meeste stichting dient. De kwestie, waarom het hierbij gaat, wordt duide lijk door inzage der oude Kerkenordeningen van de vroegere Synodes Dan wordt er altoos bij de artikelen, handelende van het Avondmaal, gespro ken over Voorbereiding en Nabetrachting. En het is opmerkenswaardig, hoe de D K. O van 1618 19 noch over Voorbereiding noch over Nabetrachting met een woord spreekt, maar, in plaats van dien aangaande iets te bepalen, zoo mild mogelijk is met de te verleenen vrijheid

Het Convent van Wezel (1568) schreef voordat men het Avondmaal veertien dagen te voren zou afkondigen Die afkondiging stond met de Voorbereiding in het allernauwst verband. Er zijn gemeenten, waar men wel de afkondiging doet, maar de voorbereiding achterwege laat. Maar dan heeft men geen oog voor het verband tusschen die beide, dan vergeet men waarom die afkondi ging is ingesteld en ziet men over het hoofd, waartoe zij strekt.

De Acta van Wezel (1568) wijzen zulks uit, waar men leest dat het zeer dienstig zal zijn veertien dagen van te voren de viering des Avondmaals af te kondigen, - Dopdat en de Ledematen der Ge meente haar tijdelijk mogen bereiden, en de Ouderlingen elk in zijn wijk tijdelijk hun ambt waarnemen" Het woordje ' ïopdat" legt onloo chenbaar het verband tusschen Voorbereiding tot en afkondiging van het Avondmaal.

Op de Synode van Dordt 1574 gingen de Kerken wederom een schrede voorwaarts en stelden toen een bepaalde voorbereidingspredikatie vast waarin dan gehandeld moest worden van de beproeving des menschen en van de verzoening met God en den naaste. En in precies gelijken geest werd weer besloten op de volgende Synode te Dordt van 1578: »ton zal voor de bedieninge des Avondmaals eene predik tie doen, in welke van de bekeering des menschen, beproevinge zijns zelfs, en zijne verzoening met God en den naaste, en diergelijke materieën meer zal gehandeld worden Maar sinds zien we deze bepaling niet meer in de K.O terugkomen Wel wordt er over gespro ken en gediscussieerd, maar als verplichting legde men het niet meer op. Integendeel, men spr.ik d uit »zoo zal een iegelijke gemeente hier in doen dat een iegelijk haar bekwaamst dunkt te wezen " d (Synode Middelburg 1518) En in dien geest werd g voortdurend gesproken, en in verband met dezen g gedachtengang hebben we het begin van art. 62 p er Dordtsche K O. 1618/19 te beschouwen

In verband hiermede willen we er ook op wijzen, at men destijds de voorbereidingspredikatie niet p den Zondag vooraf hield, maar den Zaterdag lak voorafgaande aan den dag der bediening.

In elk geval, de K O., waaronder wij nu leven, chrijft de afzonderlijke voorbereidingspredikatie iet voor, maar laat haar in de vrijheid der plaatelijke Kerken

Maar dit blijkt evenzeer uit de oude Kerkenor eningen en uit de Historie, dat de voorbereiingspredikaties destijds in zwang waren, men er eel aan hechtte, ja zelfs tot twee malen toe aststelde, dat ze gehouden zouden worden.

Sinds zijn ze dan ook bijna altoos gehouden, ad men er een bepaalde voorliefde voor, en was e gemeente er zeer op gesteld. En weinig Ker en zullen kunnen zeggen, dat het niet houden ier predicates bepaald tot de meeste stichting ien , zooals dan toch het beding onzer tegenoordige K O is

Gods Woord eischt zeer bepaald de zelfbeproe-g ing bij den gang ten heiligen Disch »Maar de ensch beproeve zich zelven en ete alzoo van het g rood, en drinke van den drinkbeker' (i Cor. 15: w 8). Op die zelfbeproeving moet dus worden angedrongen. Allerminst kan gezegd, dat de zelf­ p eproeving en de voorbereidingspreek hetzelfde zijn d elaas, er zijn velen, die zoo denken, althans A chijnen te denken Ze zijn naar de xVoorberei t ing" geweest en nu kunnen zij wel zoo aangaan aar dan verstaan ze niet, dat er zelfbeproeving w oet zijn, en dat de voorbereiding geen ander w oel heeft dan u op de zelfbeproeving te wijzen h Wanneer het van de voorbereiding niet tot zelfeproeving komt, dan s die voorbereiding óf niet o oed geweest óf met onvruchtbaarheid geslagen b n bereikt h^ar doel niet

Nu wordt egen de afzonderlijke Voorbereiding el aangevoerd, dat er eenig geestelijk gevaar chuilt in een stelselmatige voorbereiding voor het vondmaal, en dat zoo iets er spoedig toe leidt om n andere weken, als er geen Avondmaal is, het iet zoo nauw met den ernst des levens te nemen en is dan van oordeel dat de toestand der geeente ten allen lijde die van zelfonderzoek en elfbeproeving moest zijn. Men keurt het af, zich lleen dan voor te bereiden als het Avondmaal taat gevierd te worden. Zelfbeproeving, zoo zegt en, moet er ten allen dage zijn

Er zal wel niemand zijn, die ontkent, dat er n dezen gedachtengang naar een hoog geestelijk deaal gegrepen wordt Ja de toestand moest ltijd, zonder ophouden zoo zijn! Maar is dat ok zoo ? Er smoest" zooveel zijn, maar er »is" zoo weinig.

Het ideaal staat altijd zooveel hooger dan de erkelijkheid.

Men »moest” altijd bereid zijn om te sterven aar toch, hoe weinigen staan alle dagen des leens geestelijk zoo hoog ? En is het niet als de chaduw des doods over uwe sponde geworpen ordt, dat het dan in bijzondere mate heet; Be e eid uw huis, want heden zult gij sterven En w t l zoo verstaan we het ten volle, dat Kerken, die niet staan naar te hooge dingen, maar de volle werkelijkheid onder oogen zien. ten allen tijde als bet heilig Avondmaal weer zal worden uitgereikt eene Voorbereiding houden, om bij vernieuwing tot ernstige zelfbeproeving op te wekken. We weten dus wel dat de zelfbeproeving er dagelijks moest zijn, maar als het Avondmaal nadert, dan wordt die zelfbeproeving met zooveel te meer klem gepi-edikt, evenals de mensch wel icti allen dage bereid moest zijn om te sterven, maar toch, als de stervensure daar is, de volle ernst des doods zoo veel te zwaarder op de ziel aankomt

Met de zoogenaamde Dankzegging staat het daarentegen ietwat anders.

De Synode van Dordt 1574, die zeer bepaaldelijk de Voorbereidingspredikatie instelde, was op het punt der openbare Dankzegging een andere gedachte toegedaan Dienaangaande besloot ze dan ook: »Is besloten dat men 's namiddags als het nachtmaal gehouden is, de predicatie der Catechismus naar de gewoonte onderhouden zal ”

De Synode van Dordt 1578 dacht er iti gelijken geest over. Wel voorbereidingspreek voor het Avondmaal, maar na het Avondmaal zal men met de gewone predikatie van den Catecliismus voort varen Eerst op de Synode van Middelburg 1581 kwam hier eenige kentering in. Toen werd de kwestie van Dankzegging in eeij afzonderlijken dienst wederom besproken en nu niet bepaald verboden, maar ook volstrekt niet opgelegd, alleen in de vrijheid der Kerken gelaten, en zoo bleef het voortaan staan.

In elk geval blijkt dus uit deze historische gegevens, dat onze vaderen over Voorbereiding en Dank zegging niet gelijk dachten. Voor de Voorberei ding voelden ze meer. Daar hebben ze meer dan eens een aparten dienst voor vastgesteld in de K O. Maar als de afzonderlijke Dankzegging aan de orde kwam, was het eerst telkens: neen, niet alzoo, maar met de gewone catechismusprediking doorgaan. En eerst in later tijd hebben ze het in de vrijheid der Kerken gelaten Waren er nu Kerken, waar men er op stond, waar men er veel aan hechtte, dan was het op zich zelf niet een zoo verkeerde zaak, dat men er noodzakelijk tegen in moest gaan, maar kon en mocht het wel gedaan worden. Edoch, aanbevolen werd het nooit.

Ja, we mogen verder gaan en zeggen, dat zelfs de K O. van Dordt 1618 ons in een andere richting wijst Wanneer we in artikel 68 lezen dat de Catechismus alzoo moet gepredikt worden dat dezelve jaarlijks mag gelindigd worden, volgens de afdeeling in den Catechismus zelven daarop gemaakt, dan willen we dit keer niet nagaan of het wel te verdedigen is, wat sommige Dienaren doen, als zij niet een geheele Zondagsafdeeling behan delen, maar slechts een enkele vraag en zoodoende soms drie of vier jaar noodig hebben om den Cate chismus door te komen. Die Dienaren houden zich niet aan artikel 68 der K.O, maar gaan daartegen in.

Maar wel willen we artikel 68 der D K O be zien in verband met de Dankzegging na het Avondmaal. En dan is het duidelijk, dat de K. O, bepalende dat de Catechismus eens per jaar geheel door moet worden gegaan, daar deze Catechismus in 52 Zondagen verdeeld is, geen plaats laat voor afzonderlijke dankzegging.

Wanneer we artikel 68 lezen, dan kunnen we niet anders oordeelen, of ook de Dordtsche Synode van 1618 heeft zich gehouden aan de stellige uitspraken der Synodes van 1574 en 1578, om na het Avondmaal geen afzonderlijken dienst voor de dankzegging te houden, maar gewoon met den Catechismus door te gaan.

Men lette wel op de uitdrukking «afzonderlijke dienst.' Want het is niet alzoo, dat men geen dankzegging wilde en zich daar tegen schrap zette. Integendeel, een Avondmaal londer dank zegging is niet denkbaar. De dankzegging behoort er zeer zeker bij Maar men wilde de dankzegging onmiddellijk na het Avondmaal hebben. Het Avondmaal en de dankzegging hooren in éénen dienst thuis. De dankzegging staat dan ook geheel in de Liturgie aangegeven, keurig en schoon En Omdat men van oordeel was, dat Avondmaal en dankzegging bij elkaar hoorden, daarom zag men er altoos tegen op, voor de dankzegging een afzonderlijken dienst in te richten.

Aan den eenen kant geeft dus de D. K. O. in artikel 62 wel vrijheid aan de Kerken om te doen naar het haar goeddunkt in zake de Dankzegging, maar aan den anderen kant wordt toch in art. 68 een handelwijze aanbevolen, die we hebben in het oog te houden en die niet goed met afzonderlijke diensten voor Dankzegging bestaanbaar is Althans niet, zooals het thans gewoonte is, waar de dankzegging de Catechismusprediking verdringt. Men zou dan ten minste een afzonderlijken dienst, buiten de Catechismusprediking om, daarvoor moeten inrichten

Artikel 63 der D. K. O geeft niet twee voorschriften, maar twee wenken aangaanden den tijd der AVondmatlsviering Er wordt hier gesproken van «alle twee maanden eens" en van »dat op den Paaschdag, Pinksterdag en Kerstdag hetzelve eschiede" Dit zijn echter geen vaste bepalinen, geen uitdrukkelijke voorschriften, maar een aar wenken, een paar raadgevingen.

Dat blijkt al aanstonds uit wat er onmiddellijk an toegevoegd wordt «zooveel het mogelijk is'j n «waar het de gelegenheid der Kerken lijden an." Voorbereiding en dankzegging hangen n echtstreeks met het wezen van het Avondmaal aam Maar hoe vaak en wanneer er Avondmaal evierd zal worden, staat niet in Gods Woord b angegeven, is ook niet naar aanleiding van het d ezen van het Avondmaal te bepalen. Dat staat u geheel en volkomen aan de vrijheid der Ker en. Dat heeft elke Kerk naar omstandigheden e bepalen.

Dat er in artikel 63 sprake is van alle twee aanden eens, heeft dan ook met eenig beginsel ls zoodanig hoegenaamd niets te maken.

In de Roomsche Kerk was het gewoonte geworen, ééns per jaar de Communie te gebruiken. w n die gewoonte was zoo ingekankerd bij ons z olk, dat toen de Kerken der Reformatie het k vondmaal als zoodanig herstelden, zeer velen dat i vondm.aal dan ook maar ééns per jaar wilden C ebruiken, en wel met Paschen

Voetius klaagde er schrikkelijk over dat deze ewoonte werkelijk een tyr«n was in zijn dagen, aar de lieden o, zoo moeilijk van af waren te krijgen

En tegenover die Roomsche praktijk van ééns er jaar de Communie, stelden nu de Hervormers e gedachte van vaak, telkens, herhaaldelijk het vondmaal, zonder echter aan een bepaald getal e hangen

Calvijn begon aanvankelijk dan ook met elke eek Avondmaal te laten houden, doch spoedig erd het bij hem ééns per maand, zooals è. Lasco et trouwens reeds dadelijk had vastgesteld

De gedachte van a Lasco en Calvijn was alleen m het Avondmaal gedurig en telkens te laten edienen Onze Vaderen pleitten op dien grond p oor een Avondmaal om de twee maanden, In e ijna alle Kerkenordeningen v/ordt dit aanbevolen, U onder dat het echter ooit als vast voorschrift gold

Bij zeer weinig Kerken is dit aanbevolene, van lle twee maanden eens, nageleefd. Het zou wel eerlijk zijn als het algemeen werd nageleefd aar de tyran der gewoonte (om met Voetius te preken) heeft bijna alle Kerken tot een onvernderlijke gewoonte van vier keer per jaar geleid.

Daartegen bestaat nu op zich zelf wel geen bewaar, omdat aan het getal 6 als zoodanig nooit enige beteekenis is gegeven, en. men alleen op et oog had het Avondmaal vaak, telkens, gedurig, erhaaldelijk te laten bedienen. En daarom heeft e D K. O. de kerken ook nooit aan het bepaald etal van 6 gebonden, maar zulks in de vrijheid elaten, edoch, het wel als ideaal geteekend.

Niet anders staat het met den tweeden wenk d n art. 63 der K.O over het Avondmaal op de g eestdagen te bedienen Hier is evenmin een be­ v aald voorschrift, een vaste bepaling, maar een d enk, zooals blijkt uit de toevoeging «en zal stichelijk zijn, waar het de gelegenheid der Kerken F ijden kan”

De positie der Feestdagen was trouwens destijds en geheel andere dan tegenwoordig

In de Roomsche Kerk was het tot een buiten­ d gewoon opdrijven der Feestdagen gekomen. Zelfs zoover, dat men eigenlijk de Feestdagen boven den Zondag, den dag des Heeren, stelde. Hiertegen kwam de Reformatie, met name Calvijn, in verzet en begon een strijd tegen de Feestdagen. Dit pogen vond echter hier te lande nooit ingang bij de gemeente, die integendeel sterk aan de Feestdagen bleven hechten En zoo is het gekomen, dat het eerste pogen om de Feestdagen geheel af te schaffen, mislukte, maar dat andererzijds de beteekenis dier Feestdagen als Gedenkdagen tot hare juiste waarde is teruggebracht, en de Dordsche Kerkeijorde in art. 67 vaststelde, dat ze onderhouden zouden worden, en de Kerken op een hooge uitzondering na, sinds haar Kerstfeest, Paaschfeest en Pinksterfeest als dagen van Goede Boodschap vierden

Dat art. 63 aanraadt op die dagen het Avondmaal te vieren, kan nooit daarin liggen dat men die dagen als iets bijzonders voor het Avondmaal beschouwde. Dat zou superstitie zijn. Dat was het juist wat men aan Rome betwist had, in welken strijd men een oogenblik te ver was gegaan, door ze totaal te schrappen, waarop men echter toch spoedig weer terugkwam

De bedoeling zal, naar het ons voorkomt, wel geweest zijn, om de gemeente af te helpen van de zonderlinge idee om alleen op Paschen Avondmaal te houden, waar men krachtens Roomsche traditie nog te veel aan vast zat, We hooren de oude Godgeleerden er over klagen, dat de 'gemeente wRgbleef van het Avondmaal «omdat het geen Paschen was ' En in dat licht kunnen we verstaan dat de D. K. O. bepaalde, ten einde de gemeente van dergelijke dwangidéeën af te helpen, waar het stichtelijk was, dus tot opbouwing kon dienen, op alle Feestdagen het heilig Avondmaal te vieren.

Maar waar we thans met dergelijke dwangbegrippen niet te tobben hebben, heeft voor ons in onzen tijd deze wenk, om het Avondmaal op alle Feestdagen te vieren eigenlijk zijn beteekenis en reden van bestaan verloren.

Het Avondmaal alle twee maanden te vieren, blijven we van harte aanbevelen. Om het Avondmaal op alle Feestdagen te vieren kunnen we nu niet meer adviseeren, wijl de tegenstelling met «alleen op Paschen" niet meer bestaat, en zoodoende, om van tal van andere redenen te zwijgen, artikel i> ^ der D.K O, dat de Feestdagen onderhouden zullen worden, des te beter tot zijn recht kan komen.

M

K. Jr.

Het is goed, dat al deze aangelegenheden almeer geschiedkundig worden toegelicht. Zoo alleen krijgt men grond onder de voeten voor een rijper oordeel.

Niet het aanstonds te strak binden aan de Liturgie is hoofdzaak, maar wel het verlevendigen van het Liturgisch besef.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's