GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niet alzoo.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet alzoo.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 16 November 1900.

Tot ons leedwezen zagen we, dat het tijdschrift: Wat zegt de Schrift? zich verleiden laat tot min goede polemiek.

Op blz. i49 toch poogt de heer J..te M. de stelling te verdedigen, dat de bijzondere roeping, en wel de roeping door het gepredikte woord, onder inwerking van den Heiligen Geest, „aan het geven van het eerste leven, aan de wedergeboorte, voorafgaat.”

Dit zij zoo; een eigen opinie daarover te hebben, is zijn recht, al is het voor ons aan "geen twijfel onderhevig, dat hij zich ten deze vergist.

Maar wat niet goed is, en niet mag, en waarop ons Niet alzoo! slaat, is, wat hij op die verklaring van zijn gevoelen volgen laat.

Daarin toch zegt hij, dat hij nu hetgeen hij beweert, behoorlijk met citaten zal gaan bewijzen.

Wederom uitnemend.

Maar nu volgt er: „Ik weet wel dat er in onzen tijd menschen zijn, die het niet noodig achten te bewijzen wat zij uitspreken.”

Dit gaat al mis. Zoo toch stelt hij zichzelven als de brave man tegenover die booze anderen.

En hoe teekent hij die booze andere mannen?

Aldus: Het zijn menschen, die als2^'iets zeggen, willen dat het daarom waar zal zijn. „Zij vinden u zelfs onbescheiden en aanmatigend, als gij bewijzen vraagt van hetgeen zij beweren. Bij hen geldt de regel: „Het is zoo, omdat zij het zoo zeggen.”

Let nu wél, het geldt hier heilige dingen, het geldt de mysteriën des geloofs. En nu zijn deze aldus geteekende menschen zóó vermetel en zóó verwaten, dat zij de waarheid omtrent deze heilige dingen niet vaststellen op gronden, maar zich het recht aanmatigen, daarover geheel naar eigen goedvinden een beslissing te geven, en op grond van dit hun goedvinden het als waarheid willen doen gelden.

Dat de heer J. te M. bij het teekenen dier mannen met name den hoofdredacteur van de Heraut bedoelde, is zoo doorzichtig, dat hijzelf er niet aan denken zal om het te ontkennen..

Ieder lezer voelde dit bij het lezen ter stond.

Dit nu sticht niet. Daar spreekt geen ernst in. Niet dit is de manier, om onder Christenbroeders tot een zich onderling verstaan over geschilpunten te komen.

Het is de liefde die in zulk schrijven gemist wordt.

Bovendien, de feiten weerspreken al zulk zeggen. In de Heraut is door citaten bewijs geleverd uit meer dan twintig Gereiormeerde schrijvers omtrent dit geschilpunt, de heer J. te M. geeft drie citaten. Hoe kan hij dan zeggen, dat hij de man is die alles bewijst, en dat die anderen zoo maar spreken zonder bewijzen te leveren} Gezwegen nu nog van de dissertatie van wijlen den Doctorandus Kramer, waarin heel het heirleger onzer Gereformeerde Theologen als wolke van getuigen met breed citaat is opgeroepen.

^Welke zijn al verder zijn eigen citaten.

Hij citeert Brakel en Francke, ... en óók Calvijn.

Nu is dezerzijds steeds erlcend, dat Brakel in dit punt niet homogeen is met Voetius, Maastricht en onze andere oude Theologen; zelfs niet met Witsius. Hij is een theoloog, uit de latere periode, die, onder geheel andere conditiën, tegen het kwaad der volkskerk streed, en dus in geheel andere antithese stond dan onze eerste mannen.

Beteekenis heeft hier dus alleen het citaat van Calvyn.

Van hem nu slaan op de zaak alleen deze woorden uit het citaat: „Er is ook een bijzondere roeping, waarmede Hij gemeenlijk alleen de geloovigen verwaardigt te roepen, waar Hij door de inwendige verlichting van Zijn Geest te weegbrengt dat het gepredikte woord in hun hart post vat.”

Welnu, deze woorden van Calvijn beamen we zonder voorbehoud, vooral gelijk Calvijn ze zelf in het Latijn schreef: qua solos fideles diquattis. En niet gelijk de vertaler het maakte, alsof er gestaan had: qua solos fideles dignatur vocare. Dit vocare staat er niet bij.

Dat Calvijn hiermede nu niet bedoelde (wat te bewijzen viel) dat instrumenteel door de predikatie liet leven ontstaat, blijkt uit wat er onmiddellijk op volgt. Daar toch zegt Calvijn: „Soms ech­ t ter maakte hij ook dezulken deze bijzondere roeping deelachtig, die hij slechts z voor een tijd verlicht". Zelfs de heer J. te o M. zal toch niet beweren, dat de tijdge-l loovigen het leven eerst ontvangen, en dan v verliezen.

Calvijn spreekt hier dus alleen van de verlichting, en zegt dat deze te beurt valt aan geloovigen; niet dat ze eerst hierdoor geloovigen worden.

De heer J. te M. geeft dus slechts één citaat dat gewicht kan hebben, én juist dat ééne citaat bewijst, wat bij beweert, niet.

Wel betuigt ook Calvijn, gelijk wij dit van harte hem nazeggen, dat de specialis vocatio den Geest der wedergeboorte met zich brengt (haec secum affert Spiritus regenerationis), maar dit is heel iets anders dan wat de heer J. te M. stelde.

Toch kunnen we hierop thans niet verder ingaan. Ditmaal willen we alleen protest indienen tegen wat ons dunkt een wijze van strijdvoeren te zijn, die onder broeders niet goed is, en er voorts op wijzen, hoe weinig recht de schrijver had, om te zeggen, dat hij nu eens bezvijzen zou, wat hij beweerde, en dat wij geen bewijs hadden geleverd.

Bij Kramer kan de schrijver nazien, hoe het historisch verloop der gedachtenontwikkeling ten deze ook bij Calvijn was (p. 86-114).

Wat onszelven aangaat nemen we ons liever voor, zoodra de derde en laatste reeks over de Gemeene gratie ten einde zal zijn gebracht; iets wat denkelijk in Juli 1901 zoo zijn zal; in onze voorstukken een nieuwe reeks artikelen te opeiien onder den titel: Leergeschillen in onze kerken.

Daarin zullen we dan achtereenvolgens de verschillende stukken aan de orde stellen, die in den boezem van onze kerken op dit oogenblik tot uiteenloopende zienswijze leiden.

Alleen zoo is ordelijke behandeling mogelijk.

Het incidenteel nu eens over dit, dan over dat punt disputeeren, leidt niet dan tot eindelooze verwarring.

Het denkbeeld, op de Pastorale Conferentie geopperd, dat men een volgend maal over het al of niet instrumenteel karakter van de Schrift bij de Wedergeboorte, Dr. Kuyper tot een twistgesprek met wie van hem verschilt zou uitnoodigen, kooit ons dan ook weinig practisch voor, en eer geschikt om van elkander af te raken, dan elkander naderbij te komen.

Reden, waarom een daartoe strekkend verzoek door schrijver dezes niet is aangenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Niet alzoo.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's