GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een belangrijk proces.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een belangrijk proces.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII. (Slot.)

Ons oordeel over de kerkelijke quaestie zelve, die de gemoederen in Schotland nog steeds in spanning houdt, gaven we een vorig maal. In zooverre de kleine groep, die, onder den naam van de Vrije Kerk, pal stond voor de Gereformeerde belijdenis en daarom niet mee wilde gaan met de vereeniging, met de Presbyteriaansche Kerk, verdient zij lof en waardeering. De vereenigde Vrije Kerk heeft op zeer bedenkelijke wijze den band aan de Confessie los gemaakt, ten einde mannen van verschillende richting binnen haar muren te kunnen saamhouden. En de onderscheiding door haar gemaakt tusschen hoofd-en bijzaak, wezen en vorm, doet ons vreezen, dat ook deze Kerk, onder den invloed der verderfelijke nieuwere theologie, steeds meer zal afglijden van het standpunt, eens zoo kloek door de vaderen der Vrije Kerk beleden.

Veel moeilijker is het daarentegen, een oordeel te vellen over het vonnis door het Hoogerhuis gesproken. De rechters waren natuurlijk gebonden aan de in Engeland geldende rechtsbepalingen ; zij stonden voor de moeilijkheid, dat het kerkelijk goed gegeven was onder bepaalde voorwaarden, die in de deed of trust waren neergelegd. Een juridisch oordeel over de juistheid van hun wets-interpretatie en van hun opvatting van de deed of trust ligt buiten onze competentie en behoort eerder in een rechtsgeleerd tijd schrift, dan in de Heraut.

Maar wel veroorloven we ons een critiek op de algemeene beginselen, waarop dit vonnis rust, omdat die beginselen, geheel afgescheiden van de in Engeland geldende rechtsbepalingen, en den eigenaardigeh vorm, waarin het kerkelijk beheer bij de Vrije Kerk in Schotland optreedt, voor alle Chris telijke Kerken van het hoogste belang is.

We laten daarom de vraag rusten, of de beschouwing van het Hoogerhuis juist is, dat het kerkelijk goed beschouwd moet worden als een „stichting" zoodat het geld ten eeuwigen dage gebonden blijft aan de wilsbepaling der schenkers. In algemeenen zin is deze stelling zeker onjuist en in de practijk ook niet door te voeren. De kerkelijke goederen worden bijeengebracht niet op een bepaald oogenblik door een bepaald aantal personen, die dit geld vastleggen voor een bepaald doel, maar worden telkens aangevuld door de op elkaar volgende geslachten en kunnen dus niet als een „stichting" worden aangezien. Wan neer de een of andere rijke heer of mevrouw een enorm kapitaal nalaat voor een wees huis of stichting van liefdadigheid, zoodat deze stichting voortaan van de renten van het kapitaal bestaan kan, dan moet de rechter bij een proces wel uitsluitend vragen naar de testamentaire bepalingen, waaronder dit kapitaal geschonken is. Maar zoo is het in de Kerk van Christus niet. Het geld, noodig voor de stichting en het onderhoud der kerkgebouwen, voor uitbetaling van tractementen en pensioenen enz., wordt bijeengebracht niet door enkele personen, maar door de op elkaar volgende geslachten, die de Kerk vormen. De Kerk is een zich zelf voortplantende, nooit stervende, maar altijd levende macht, die daarom niet aan bepalingen van een vroeger geslacht kan gebonden worden. Het is op dien grond, dat de kerkgebouwen, goederen en bezittingen der vroegere Roomsche Kerk in de i6e eeuw aan de Protestanten zijn overgegaan. Was het standpunt, door het Hoogerhuis ingenomen, juist, dan zouden al deze kerkelijke goederen wettig aan de Roomsche Kerk toebehooren. En al willen we nu geenszins ontkennen, dat in de i6e eeuw tegenover de Roomschen niet billijk en rechtvaardig gehandeld is, door hun al het kerkegoed te ontnemen; al gelooven we, dat Prins Willem, die een percentsgewijze verdeeling van het goed voorstond, het recht aan zijn zijde had; toch zou het aan de andere zijde even stuitend zijn geweest, wanneer een belangrijk deel der bevolking, dat met de Reformatie meeging, daarom beroofd was van de kerkgebouwen en fondsen, die mede door hun voorvaderen waren gesticht of geschonken voor den dienst van God.

Intusschen is het mogelijk, dat de Engelsche wetgeving in verband met de deed of trust, waaronder het kerkelijk goed in Schotland gesteld was, de handen der rechters bond en daarom geen andere beslissing mogelijk was. Dan zou uit dit proces alleen blijken, hoe gevaarlijk het is het kerkelijk beheer op die wijze te regelen, als dit in de Schotsche kerken geschiedt, en hoe noodig het is in een deed of trust, zelf zoodanige bepalingen op te nemen, waardoor de kerk niet voor altijd gebonden wordt aan de wilsbepaling van enkele schenkers van kerkelijke fondsen.

Veel dieper grijpt daarentegen de vraag in, of het standpunt juist is, door het Hoogerhuis ingenomen, dat het voortbestaan der Kerk afhangt van het. ongeschonden handhaven der eenmaal aangenomen belijdenis. De rechters die voor het vonnis stemden, hebben het onomwonden uitgesproken, dat het wezen van de Kerk met de Belijdenis saam viel en daarom verandering van de Belijdenis, hoe gering ook, verandering van de Kerk ten gevolge had. Niet, alsof daarom in abstracto het recht betwist werd van een Synode om de Confessie te wijzigen of desnoods geheel af te schaffen en door een andere te vervangen, maar door dit te doen, — dat was het uitgangspunt van het vonnis — hield de oude Kerk op te bestaan, ontstond een nieuwe Kerk en moest deze nieuwe Kerk alle aanspraak op het vroegere kerkegoed prijsgeven. Was er een deel der Kerk, hoe klein ook, dat aan de oude Belijdenis vasthield, dan was dit deel de wettige continuatie van de oude Kerk en kwam het kerkegoed haar alleen en uitsluitend toe.

Ongetwijfeld ligt er in dit standpunt veel, wat degenen, die voor de Confessie strijden, bekoort. Indien de Hooge Raad ten onzent in 1886 zich op het zelfde standpunt geplaatst had, dan zou zijn beslissing geheel anders geweest zijn. Een Kerk gelijk de Ned. Herv. Kerk, die door haar onderteekeningsformule nog veel verder den band aan de Confessie los gemaakt heeft dan de Vereenigde Vrije Kerk, zou dan al haar goed hebben moeten afstaan aan de kerken, die aan de oude Confessie weer kracht wilden schenken.En de beteekenis van zulk een vonnis voor het kerkelijk leven onderschatte men niet. De groote massa hangt aan het kerkgebouw; voor menig predikant was de vrees, tractement en pastorie te moeten verliezen, een oorzaak om niet met doleantie of separatie mee te gaan; en de weeshuizen en andere stichtingen konden, zonder de reusachtige kapitalen op het Grootboek geplaatst, niet in stand worden gehouden. Het kerkelijk goed is altoos in den kerkelijken strijd een der machtigste factoren geweest, en v/anneer het bezit van de kerkelijke goederen gebonden blijft aan de handhaving der Confessie, dan ligt daarin wel degelijk een waarborg, dat de Kerk van haar Confessie niet te lichtvaardig atwijken zal.

Maar al begrijpen wij de aantrekkingskracht, die van dit standpunt uitgaat, toch kan het noch historisch noch principieel verdedigd worden.

Historisch niet, want onze Reformatoren hebben zonder eenigen twijfel de belijdenis der toen bestaande Kerken op grond van Gods Woord gewijzigd. Ze gaven wel niet heel die belijdenis prijs; ze hebben zelfs met nadruk geconstateerd, dat de drie „geloofssommen" der oudste Kerk door hen onveranderd werden gehandhaafd; maar de dogma's, die later door de Roomsche Kerk waren vastgesteld op haar conciliën, verwierpen ze en ze stelden daartegenover een nieuwe, een gezuiverde confessie. Was het standpunt van het Hoogerhuis juist, dan zouden dus alle Protestantsche kerken nieuwe kerken zijn geweest; dan is de ware continuïteit bij de Roomsche Kerkte vinden ; dan hoort al het kerkegoed in de Protestantsche landen nog steeds aan de Roomsche kerk toe. Het is onbegrijpelijk, dat de overigens zoo geleerde rechters dit ernstige bezwaar niet hebben gevoeld en dit argument zelfs niet in debat is gebracht. Onze reformatoren hebben zonder een uitzondering dit confessionalistisch standpunt bestreden en verworpen; volgens hen was de protestantsche kerk de oude, de ware Christelijke kerk, die van de dagen der Apostelen af bestaan had, onder Roomsche overheersching een tijdlang was schuil gegaan en nu weer tot openbaring was gebracht.

En oók principieel kan dit standpunt niet verdedigd. Elke protestansche Kerk erkent, dat Gods Woord alleen absoluut gezag heeft; dat de belijdenis der Kerk aan dat Woord moet getoetst worden en daarom elk geloovige het recht heeft, bedenkingen tegen de Belijdenis in te brengen op grond van Gods Woord. Bovendien, de Belijdenis kan nooit een petrefact worden, of ze houdt op de Belijdenis der gemeente te zijn. Telkens komt de Kerk te staan tegenover nieuwe ketterijen, die uitbreiding der Belijdenis noodig maken; veranderen de omstandigheden, waarin de Kerk leeft, en moet de Belijdenis aan die omstandigheden worden aangepast. Wie erkent niet, dat onze catechismus, hoe uitnemend ook als leerboek, toch maar al te duidelijk verraadt den tijd waarin hij is opgesteld. Terwijl er breed wordt gehandeld over de afdwalingen der Roomsche Kerk, die voor onze jeugd vrij wat korter konden worden afgedaan, wordt er met geen woord gesproken over de dwalingen der ethische theologie, de ongeloofstheorieën der moderne wetenschap, de woelingen van socialisten en anarchisten. Een onveranderlijke Confessie is met het leven der Kerk in strijd.

In zooverre de minderheid van de rechters op dien grond tegen het vonnis hebben geprotesteerd, hadden zij in dit protest geen ongelijk. Niet het feit zelf, dat een kerk in haar confessie verandering aanbrengt, doet de identiteit der kerk te loor gaan. De vraag is slechts, of die wijziging beantwoordt aan hetgeen de Kerkzelfalshaar hoogste norma erkent, d. w. z. of die wijziging overeenkomt met het Woord van God.

De verandering in de belijdenis had niet de grond moeten zijn, waarop het vonnis rustte, maar wel dit, dat de Vereenigde Vrije Kerk in schijn haar Belijdenis handhaafde, maar in werkelijkheid den band aan de Belijdenis door haar onderteekeningsformule verzwakt had; dat zij niet op grond van eenig wettig ingebracht gravamen de Belijdenis aan Gods Woord getoetst had, maar een poging had gewaagd om de Belijdenis zoo rekkelijk te maken, dat mannen van verschillende richting, met behoud van eigen inzicht, tot de Kerk konden behooren; kortom, dat zij in plaats van als belijdende Kerk op te treden, den eersten stap had gezet op den weg, die de Belijdenis tot een schijn-belijdenis maakt. Ware dit de grond van het vonnis geweest, dan zou het uit principieel oogpunt onaantastbaar zijn geweest.

Thans dreigt dit vonnis van de hoogste rechtbank, in Engeland de Kerken op het spoor van het Confeissionalisme te zullen voeren. Men zal, hoe ernstige bedenking ook tegen eenig deel der Confessie rijst, aarzelen om de Confessie te herzien, omdat elke revisie der Confessie gevaar doet loopen, dat de Kerk haar goederen verliest.

Natuurlijk is hiermede de vraag nog niet beantwoord, hoe de Rechter te oordeelen heeft over een eventueele revisie der Confessie. Al moet formeel het recht der Kerk worden erkend, om haar Belijdenis te mogen wijzigen, daaruit volgt nog niet, dat de vrijheid der Kerk op dit punt onbegrensd is. Ook de minderheid heeft dit niet beweerd, en de dwaze stelling van de Vrije Vereenigde Kerk, dat de Synode met de Confessie doen mag wat ze wil, is door geen rechter uit het Hoogerhuis verdedigd. Eer heeft men het tegendeel doen uitkomen, dat hier een grens moet worden gesteld, hoe moeilijk het ook moge zijn, om die grens in abstracto aan te geven.

Naar ons voorkomt, kan die grens objectief alleen daarin gesteld worden, of de verandering in de Confessie gegrond is op het Woord Gods. Elke protestantsche belijdenis erkent, dat de Schrift alleen norma credendorum et agendorum is, regel voor ons geloof en leven. Wanneer de Synode de belijdenis wijzigt, en dit tot een proces voor de rechtbank leidt, dan heeft de rechter daarin alleen een objectieven maatstaf om het geschil te beoordeelen. De moeilijkheid schuilt echter hierin, dat de rechter bij de beoordeeling van het geschil steeds in meerdere of mindere mate geïnfluenceerd zal worden door zijn eigen opvatting van wat de Schrift zegt, en het subjectieve element dus nooit geheel zal uit te bannen zijn. Gesteld b.v., dat onze Synode Art. 36 wijzigde, een deel der Kerk met die wijziging niet meeging, en dit geschil tot een proces over het kerkegoed leidde, dan zou de rechtbank niet de Confessie zelf tot maatstaf van beoordeeling mogen nemen, welke der partijen de voortzetting der oude Kerk was. De rechter zou in zulk een geval alleen mogen vragen, of de Synode formeel tot zulk een wijziging bevoegd was, en of de wijziging zelve niet in strijd was met het fundament waarop de Kerk gebouwd is, n.l. de Heilige Schrift. Bij die vraag zal natuurlijk alles afhangen van het persoonlijk gevoelen van den rechter 'ze'f, 01 hij die wijziging in strijd acht met of overeenkomstig het Woord van God.

Het gevaar, dat in zulk een rechterlijke beslissing schuilt, springt genoegzaam in het oog. Zelfs al had men te doen met christelijke rechters, dan zou nog zulk een beslissing voor hen bijna onmogelijk zijn. De eenige veilige weg is daarom o. i., dat de Kerken het nooit tot zulk een proces komen laten, maar trachten, door onderlinge schikking, tot een overeenkomst te geraken. Een geestelijke strijd moet niet door de macht van het stoffelijk goed worden beheerscht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Een belangrijk proces.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's