GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Komen we thans tot de Heilige Schrift om te onderzoeken welke gegevens ze ons biedt voor den eeredienst der Christelijke Kerk, dan blijkt terstond hoe volkomen juist Calvijn en de Gereformeerde Kerken nebben geoordeeld, dat van een door God zelf ons voorgeschreven liturgie geen sprake is. Een Apostolische liturgie geeft het Nieuwe Testament ons evenmin als een Apostolische Kerkenordeof een Apostolische Geloofsbelijdenis.

Ia het Nieuwe Testament is van zulk een ons voorgeschreven liturgie zelfs geen spoor te ontdekken.

Dit feit nu kan niet toevallig wezen.

Slaat men het Oude Testament op, dan ziet men, dat, hier geheele boeken gewijd zgn aan een zeer nauwkeurige en gedetailleerde beschrijving, hoe de eeredienst in den Tabernakel, en later in den tempel te Jerusalem, moest plaats vinden. Tot In de kleinste bijzonderheden toe Is de eeredienst door God den Heere zelf geregeld en verordend. Hier Is niets overgelaten aan menschelgke willekeur. Heel de inrichting van den Tabernakel, de offerdienst der priesters, de kleeding, die ze dragen moeten, de plechtige handelingen, die ze moeten verrichten, de woorden, die ze moeten spreken, kortom al wat In dezen eeredienst plaats vond, was door de wet geregeld. Hier hebt ge dus een liturgie in den eigenleken zin des woords, een liturgie, die heel den eeredienst omvat, die elk stuk en elk onderdeel van dien eeredienst vaststelt en waarvan ook maar de geringste afwijking een overtreding was van Gods gebod, die wel zwaarlijk gestraft werd.

Des te meer springt daarom het feit in het oog, dat In het Nieuwe Testament van zulk een liturgie, die door Christus of de Apostelen zou z^n opgesteld en voor alle Kerken verbindend zou wezen, geen sprake is. Wanneer de Apostelen een enkele maal een opmerking maken over de uitwendige vormen van den eeredienst, zooals b^v. de Apostel Paülijs in I Cor. II voorschrijft, at de man met ongedekten hoofde moet rofeteeren en dat de vrouw met een deksel op het hoofd in de samenkomst der geloovigen verschgnen moet, dan geschiedt dit volstrekt niet, om daarmede een liturisch voorschrift te geven aangaande de kleeding van den Dienaar des Woords, . maar alleen omdat achter het misbruik, dat in Corinthe was opgekomen, een zedelijke dwaling school, die de Apostel bestrijden moest. Maar overigens laten de Apostelen de gemeenten geheel vrij, hoe ze haar eeredienst willen inrichten, en wordt die vrijheid zelfs met nadruk gehandhaafd tegenover hea, die de Christelijke gemeente «ederom onder het juk van ceremoniën en inzettingen zouden wilen terugvoeren.

Zelfs is wat de Schrift ons mededeelt aangaande den eeredienst der eerste Christelijke Kerk zoo sober, dat we daaruit wel allermiast een volledige voorstelling ons kusnen vormen, hoe deze eeredienst i^as ingericht. De Handelingen der Apostelen deelen ons wel mede, dat men saamkwam om te luisteren naar de prediking; dat er in deze saamkomsten gebeden werd, en dat de „breking des broods", d. w. z. de viering van het Avondmaal, plaats vond, maar meer licht verspreiden ze niet. En ook de brieven der Apostelen geven ons wel enkele aanduidingen, zooals bijv. dat de gemeente gewoon was na het gebed overluid „Amen" te zeggen (I Cor 14:16); dat de mannen bij het gebed gewoon waren de handen op te heffen (I Tim. 2:8); dat men naast de prediking ook had de profetie en het spreken in „vreemde talen" (I Cor. 14) en dat er behalve het Avondmaal of daarmede verbonden ook „liefdemaaltijden" plaats vonden (I Cor. 11:16 en v.v. en II Petrus 2 : 13), maar deze aanduidingen zijn te sporadisch, dragen een te fragmentarisch karakter en zijn te veel op zich zelf staande, dan dat men daaruit een volledig beeld van den eeredienst der Apostolische Kerk zou kunnen teekenen. De algemeene elementen, waaruit deze eeredienst was opgebouwd, staan vast; ze zijn de lofzegging en het gebed; de bedieuing des Woords en der Sacramenten. Maar zoodra men uit dat algemeene tot het bijzondere wil afdalen en vraagt, hoe de eeredienst plaats wond, laat de Schrift ons in den steek. Een liturgie in den zin, dien wij daaraan hechten, biedt het Nieuwe Testament ons niet.

Of de godsdienstoefening begon met een votum en zegengroet en besloten werd met het uitspreken van den zegen, wordt ons niet gemeld. De eigenaardige gewoonte van de Apostelen om hun brieven te beginnen met een zegengroet, die zelfs tot op zfkere hoogte een uciform karsktsr draagt en in de brieven van alle Apo.-tclen voorkoint, mag het vermoeden wettigen, dat ze dien zegengroet ook gebruikt hebben bij de bediening des Woords, maar zekerheid hebben we dienaangaande niet. Evenzoo mag men veronderstellen, dat het de gewoonte is geweest om de Godsdienstoefening te beginnen met het lezen van een stuk van het Oude Testament, omdat dit gebruik in de Synagoge bestond en vermoedelijk door de Apostelen Is overgenomen in dcnChristelijken eeredienst, en vindt deze onderstelling zelfs steun in enkele uitdrukkingen van den Apostel (zooals Paulus bgv. In Gal. 4 : 21 hierop wellicht zinspeeh), maar uitdrukkelqk voorgeschreven wordt het niet.

Even weinig weten we aangaande de wijze, waarop de prediking plaats vond. Of deze een geheel „vrije rede" was, dan wel zich aansloot bij het voorgelezen Schriftgedeelte of dat ze een bepaalden tekst tot uitgangspunt koos, wordt ons niet gemeld. Het voorbeeld van Christus zelf, die gel^k Lucas In zijn Evangelie 4:16 ons mededeelt, eerst de rol der profetie opensloeg, Jesaja 61 voorlas en naar aanleiding van dat bepaalde woord tot zijn hoorders sprak, zal waarschijnlijk wel door de Apostelen en de Dienaren des Woords gevolgd wezen, zooals ook afgeleid mag worden uit Hand. 17:2, 7 en andere plaatsen; maar een duidelijk bevel desaangaande hebben we wederom niet.

Ook aangaande het ge6ed, dat in de samenkomst der geloovigen gebeden werd, licht het Nieuwe Testament ons weinig in. Het gemeentegebed, dat ia Hand. 4 : 24 en v.v. ons wordt meegedeeld, draagt een te exceptioneel karakter om daaruit vaste conclusies te trekken. Het eenige bepaalde voorschrift aangaande het gebed geeft de Apostel in I Tim. 2, waar hij beveelt, dat voorbiddingen zullen geschieden voor alle menschen en inzonderheid voor de Koningen en die in hoogheid gezeten zijn; maar hoe belangrijk dit voorschrift ook voor de liturgie is, den vorm, waarin dit gebed geschieden moet, geeft de Apostel niet. Van een. bepaald liturgisch gebed naar een vast formulier is nergens in de brieven der Apostelen sprake. Zelfs het Onze Vader wordt niet eenmaal genoemd. Waaruit natuurlijk niet mag worden afgeleid, dat er destijds geen liturgische gebeden bestonden, want het is wel buiten twgfel, dat het Onze Vader in de Apostolische Kerken ook bij de gemeentegodsdienstoefeningen Is gebruikt, maar een voorschrift desaangaande hebben we niet.

Evenzoo is het ook met het/zi; ^. Dat er in de saamkomsten der gemeentegezongen werd, staat vast. In i Cor. 14:15 zegt de Apostel dit uitdrukkelijk en het wordt bevestigd door de oudste berichten, die we aangaande den Christelijken eeredienst hebben. Maar welke liederen gezongen werden, psalmen of gezangen, zegt de Schrift ons niet. In i Cor. 14 is wel sprake van „psalmen", maar onze Kantteekenarea merken hierbij terecht op, dat het woord psalm hier niet beteekent een Psalm uit het Oude Testament, maar een „lofzang" door ingeving des Heiligen Geestes gemaakt tot eere Gods en tot stichting der gemeente. Zulk een „psalm" werd echter niet door de gemeente zelve gezongen, maar was een Improvisatie van een profeet, die onder de bezieling des Heiligen Geestes voor de gemeente zulk een lofzang zong, zooals Zacharias, Simeon en

Maria hebben gedaan. OoIÉ wat Faulus in Eph. 6 : 9 en Coloss. 3 : 16 zegt van de psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, waarmede men den Heere zingen en psalmen zal, geeft over dit nog steeds de gemoederen in beroering brengende vraagstuk weinig licht. Want nog daargelaten, dat het woord „psalmen" bier volstrekt niet in praegnanten zin gebruikt is voor de Oud-Testamentische psalmen, maar een bepaald soort van geestelgken lofzang aanduidt, blijkt uit het verband, waarin deze woorden voorkomen, dat de Apostel hier niet over het zingen in de saamkomsten der geloovigen bq den eeredfenst spreekt, maar over den Christelijken zang in het huisgezin. Er gaat toch vooraf: wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Heiligen Geest", en dan volgt er: prekende met elkander met psalmen, lofzangen enz. Nu kan het woord van den Apostel: ordt niet dronken in wijn, natuurlijk niet slaan op de godsdienstoefeningen der gemeente, maar ziet het blijkbaar op huiselijke feestmaaltijden. Er volgt dan ook op, dat we elkander onderdanig moeten zijn en dat inzonderheid de vrouwen onderdanig moeten wezen aan hun eigen mannen, wat evenzeer op het huiselijk leven slaat. Wanneer de Apostel in dit verband dus spreekt van het „spreken met elkander" met psalmen, lofzangen enz., dan Is hieruit niets af te leiden van het gemeentelijk gezang. En even weinig zegt het beroep op Eph. 5 : 16 en i Tim. 3 : 16, waar de Apostel, naar het heet, ons gedeelten van deze Christelijke gezangen der eerste Christelijke Kerk zou meegedeeld hebben. Zoo zou in Ef. 5 : 16 ons bewaard zijn een oud „morgenlied", dat de Christelgke Kerk ter eere van Christus zong: ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dooden en laat Christus over u lichten", en I Tim 3 : 16 zou Paulus evenzeer uit een hymne tot lof van Christus hebben overgenonaen: God is geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd In den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de Heidenen, is geloofd In de wereld, is opgenomen in heerlijkheid." Intusschen is het altoos nog zeer twijfelachtig, of deze beide teksten metterdaad aan oude Christelijke hymnen oct'eend z^'n. Bg Eph. 5:16 zegt Paulus wel uitdrukkelgk, dat hij deze woorden van elders aanhaaU, maar hij laat er aan voorafgaan: daarom zegt hg", nl. God, de vaste uitdrukking, waarmede Paulus een Goddelijke uitspraak citeert, zoodat hier van een gewoon Christelijk lied geen sprake kan wezen En bq I Tim. 3 : 16 blijkt uit niets, dat Paulus de woorden van een ander overneemt, maar geeft hij ze als zqn eigen woorden. Doch ook al ware het juist, dat op beide plaatsen ons oude Christelijke liederen weergegeven worden, daaruit blijkt nog niet, dat deze liederen in den eeredienst werden gebruikt. Als een predikant thans in een predikatie een lied van Da Costa aanhaalt, volgt daar niet uit, dat dit lied door de gemeente in haar eeredienst gezongen wordt. Eenig afdoend bewijs voor het zingen hetzij van psalmen hetzij van gezangen is uit de brieven der Apostelen dus niet te ontleenen. We weten, dat er gezongen is, maar wat de gemeente gezongen heeft, weten we niet.

Even sober is het Nieuwe Testament ook, waar het handelt over de bediening der Sacramenten. Dat doop en avondmaal bediend werden en als de twee door Christus verordende sacramenten werden gebruikt, staat vast. Meer dan deze twee sacramenten kent het Nieuwe Testament dan ook niet, en als Paulus wil doen uitkomen de eenheid van Israel en de Kerk des Nieuwen Verbonds, spreekt hij alleen over den Doop en het Avondmaal (I Cor. 10). Ook lijdt het geen twgfel, dat de Apostelen bij de bediening dezer sacramenten zich stipt hielden aan de inzetting van Christus en geen andere ceremoniën daaraan toevoegden. Als de gemeente te Corinthe van de inzetting van het Avondmaal, door Christus zelf gegeven, afwqkt, aarzelt de Apostel geen oogenblik te verkliren, dat „dit niet des ÏHeeren Avondmaal eten is", m. a.w. dat daar­ J mede het karakter van het Sacrament zelf is aangetast (I Cor. 11 : 20). Maar nadere voorschriften geeft het Nieuwe Testament ons niet, dan die bij de inzetting van beide sacramenten door Christus zelf gegeven zijn. Van een doop-en avondmaalsformulier is geen sprake, zelfs niet van een sacramenteele formule, die bg de bediening van het sacrament zou moeten gebruikt worden en waaraan de wettigheid of de werking van het sacrament hangen zou. Hetdoopsbevel in Matth. 29 : 19: gaat heen, onderwijst al de volken, hen doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes", duldt wel aan met welk doel de doop geschieden moet, nl. om ons in gemeenschap te brengen met den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, niaar is niet een bepaalde formule, die door Christus bg den doop voorgeschreven werd. Of de Apostelen deze formule bij den doop altoos gebruikt hebben, is dan ook moeilijk te zeggen. Op verschillende plaatsen In de Handelingen wordt gesproken van een doopen „In den naam van Jezus", en het is nog altoos een niet uitgemaakte zaak, of hiermede bedoeld is, dat deze doop geschiedde door het uitspreken van den naam van Jezus alleen, dan wel of hiermede alleen een tegenstelling bedoeld is met den „ Johanoesdoop" en de doop in Jezus'naam eenvoudig zeggen wil: e christelijke doop. Ongetwijfeld is de trinitarische doopsformute reeds zeer vroeg in zwang gekomen; de oudste liturgie, de zoogenaamde Leer der twaalf apostelen, schrijft ze reeds voor, en ze drukt de gedachte van den doop ook het volledigst uit. Opzettelijke afwijking van deze sacramenteele formule, die door heel de Christelijke Kerk gebruikt werd, zou daarom zeker niet geoorloofd wezen, en zé zou zelfs aan de wettigheid van een aldus bedienden doop kunnen doen twijfelen, wanneer het kiezen van een andere formule ten doel had, om de Drieëenheid te looche­ nen. Ia zooverre heeft deze doopsformute dus een Schriftuurlijken grondslag. Maar ais formule is ze in hèt Nieuwe Testament nergens voorgeschreven en Voetius heeft daarom volkomen recht, wanneer hg tegenover de Roomsche Kerk staande houdt, dat de kracht en beteekenis van den Doop niet van deze formule afhangt. Het duidelgkst bigkt dit, wanneer men het Sacrament van het Avondmaal neemt, want de woorden door Christus gesproken: eemt, eet, dit is mijn lichaam, kunnen door den Bedienaar van het Sacrament zelfs zooniet worden overgenomen, want hoe zou hij kunnen zeggen: it is mijn lichaam? De Roomsche Kerk, die ook hierbg de realiteit van het Sacrament afhankelijk maakt van de sacramenteele formule, die letterlek herhaald moet worden naar de inzetting van Christus, meent zich uit deze moeilijkheid te kunnen redden, door in haar liturgie bet geheele historische verhaal van de inzetting op te nemen, waarin dan ook de sacramenteele woorden voorkomen : dit is mgn lichaam, terwgl in de Luthersche Kerken sommigen aan de sacramenteele formule laten voorafgaan : Christus heeft gezegd: eemt en eet, dit is mijn lichaam. Een uitweg, die even dwaas is, als dat men bg den Doop Matth. 29:19 zou voorlezen en dan onder het uitspreken van de woorden: en doopende in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, het kind doopte. Bovendien zijn de woorden, die Christus bij de inzetting van het Avondmaal gebruikt heeft, in de verschillende Evangeliën en bij Paulus in onderscheiden vorm ons overgeleverd en kan van een „vaststaande formule" dus niet eens gesproken worden. Vandaar dat onze Gereformeerde Kerken bij het Avondmaal, om alle superstitie te voorkomen, dan ook een andere formule hebben gekozen, die aan I Cor. 10 : 16 is ontleend, omdat deze formule de beteekenis van het Sacrament even goed uitdrukt: het brood, dat wij breken, Is de gemeenschap met het lichaam van Christus; en: e drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen. Is de gemeenschap met het bloed van Christus".

En eindelijk, om ook dit laatste stuk van onze liturgie nog te nemen, vao de zoogenaamde „kerkelijke handelingen": e huwelijksbevestiging, de bevestiging der ambtsdragers en de oefening der tucht, geeft het Nieuwe Testament ons evenmin een liturgie. Over de kerkelijke huwelijksbevestiging wordt in het Nieuwe Testament zelfs nergens ook maar één woord gesproken; we weten dus niet eens, of zulk een kerkelqke buwelijksbevestiging destijds wel plaats voad. en nog veel minder op welke wijze ze voltrok !ren werd. I«ts meer licht geeft het Nieuwe Testament omtrent de bevestiging der ambts dragers, want er bestaat geen twijfel over, dat daarbij als regel de „oplegging der banden" plaats vond (I Tim. 4:14 en II Tim. I : 6); en al is hieromtrent geen uitdruk keiijk voorschrift gegeven, zoodat ook de wettigheid van het ambt niet van de? e ceremonie afhangt, toch heeft Calvijr terecht opgemerkt, toen velen In zijn dager, deze ceremonie wilde afschafiTen, omdat ze onder het Pausdom tot superstitie geleid had, dat de Apostolische traditie wel de gelijk voor ons een regel moest wezen et misbruik het gebruik niet ophief. En wa' eindelijk het handhaven van de sleutelen des hemelrijks betreft, leert het Nieuwe Testament ons wel, dat de ban door Christus is ingesteld (Matth. 10:17) en zien wt zelfs, hoe Paulus in i Cor. S : 4, S dien gebruikt, maar meer dan deze korte aandui dingen geeft het Nieuwe Testament ons niet. Van een bepaald formulier, hierbij te gebruiken, is nergens sprake, en hoe de ban geschiedde, zegt de Schrift ons niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's