GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik in hen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik in hen”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik in hen, en Gij in mij; opdat zij volmaakt zijn in ééa, en opdat de wereld bekenne, dat Gij mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij mij liefgehad hebt. Joh. 17 : 33.

Ons een-zijn met Jezus is niet enke! vrucht van jMvolging, van inspiratie, van toewijding, van liefde. Is eenmaal de volle gemeenschap met Jezus tot stand gekomen, dan schuilt er toch achter dat alles altoos nog iets diepers, iets nog innigers, iets nog meer omvattends, en dit is 't wat Jezus op 't oog heeft met te zeggen: „Ik in hen en Gij, Vader, in mij".

Jezus spreekt hier niet tot ons. Dat wondere woord: „Ik in hen" kwam over Jezus' lippen in 't allerheiligst gebed op den weg naar Gethse mane. Het was de bange ontboezeming van het Lam Gods op den weg naar Golgotha, als uiting van zijn zielsverkleefdheid aan Gods volk. Als ware 't vooruit, zag Jezus, hoe satan het er alles op zou aanleggen, om Gods volk te deelen en te scheuren, en éaaxom bad, smeekte Jezus in zijn angst voor de toekomst: o. Vader, dat zij, die Gij mij gegeven hebt, toch éen zijn mogen, gelijk als wij éen zijn. En om nu op 't allerdiepst uit te drukken, hoe die eenheid alleen hecht en onverbrekelijk zou zijn, bidt hij dat 't slzoo zijn moge, dat Jezus in ons zij, gelijk de Vader in hem is. Alleen zóó toch zou de eenheid van Gods volk een eenheid zijn tot de volmaaktheid toe.

Gewisselijk, de geloovigen moeten er ook zelve toe gebracht worden, om elkaar lief te hebben. Maar al moet dat, 't zal telkens anders uitkomen. £n daarom, de eenheid, de band van Gods volk moet nog een tweede, heel ander steunpunt hebben, en dat wel in iets dat niet van menschen afhangt, in iets dat van Jezus zelf uitgaat, en d»t aan zijn eenheid met God hangt. „Ik in hen, en Gij in mij, opdat ze volmaakt zijn in één".

Ik in hen. Hoe dat kan? Reeds in de geslachtsgelijkheden ziet ge dit voor oogen. „Sprekend zijn vadet!" hoort ge van zoo menig kind zeggen. Ën hoe komt die sprekende gelijkheid ? Is dat omdat het kind zijn vader nadoet, door zqn vader opgeleid, voorgegaan, bezield is? Zeker óók dat, maar toch slechts zeer ten deele. De vader kan gestorven zijn eer het kind tot jaren van onderscheid kwam, zoo dat 't nooit met kennis zijn vader verstaan of begrepen heeft, en dat ge straks, als dat kind man zal geworden zijn, toch zegt: „Sprekend zijn vadet!" En dan is dat niet, omdat dit kind onder 't opgroeien van moeder gehoord heeft: Zuo was, zoo deed uw vaderj maar geheel vanzelf, en zoo soms tot in kleine bijzonderheden, dat aan opzettelijk nadoen niemand denken zou. Die gelijkheid zit dan in 't bloed. Ze komt vanzelf op. Ze zit in 't soort. Ze gaat de geslachten mee door. Vooral bij scherpgeteekende karakters vindt ge dat. Ea zoo leeft dan zoo'n type, zoo'n karakter voort van geslacht op geslacht, van eeuw op eeuw. Hadt ge den oirerouden overgrootvader van voor twee eeuwen gekend, ge zoudt zonder aarzelen terstond het type herkend hebben, en kondt ge nog twee eeuwen na deze. leven, ge zoudt in het betachternakleinkind nog altoos hetzelfde lype terug vinden. Soms zoo sterk, dat ge zeggen zoudt: Daar is hij weer, telkens leeft hij weer op. £n dat gaat dan op twintig en meer eeuwen terug. Die eene man, in wiens leven zich dat type, dat karakter voor eeuwen gevormd had, leeft al door, en al voort in zijn nakomelingen.

Doch al voelen we zoo reeds iets van wat dat: Ik in hen, zeggen wil, toch zit er nog heel iets anders in, iets wat vanzelf blijkt uit wat Jezus er bij voegde: Gij, Vader, in mij. Bij zulk een geslachtstype blijft de gelijkheid creatuur lijk. 't Is schepsel naar schepsel en schepsel na schepsel, uit één wortel, uit één soort, uit één bloede, maar 't staat toch alles op zichzelf. Het geeft geen eenheid. „Sprekend zijn overgrootvader!" kan 't zijn, en dat toch die jongen en die overgrootvader geheel hun eigen weg gaan, bijna zonder iets van elkander af te weten. Z: hoeven elkaar niet eens gekend te hebben.

Bij Jezus daarentegen gaat 't boven het creatuurlijke uit. Daarom voegt Jezus die twee bijeen: Ik in hen, en Gij in mij. Nu is dat: Gij in mij, niet creatuutlijk, maar een eenheid die tot in het wezen door gaat. Ook al stelt ge, dat het zeggen: Gij in mij, niet op de Drie eenheid ziet, maar doelt op Jezus menschelijke natuur, dan is 't toch in Jezus menschelijke natuur het goddelijk Ik van den eeuwigen Zoon.

En hiermee hangt nu saam dat: Ik in ken. Jezus is niet voor ons een Ik, dat creatuutlijk naast ons staat. Onder het broederschap van Gods kind met Jezus schuilt en trekt nog dieper de Goddelijkheid, waarmee Hij, door Wien alle dingen, en dus ook wij, geschapen zijn, indringt in het ook door Hem geschapen kind van God. Het is in Christus de geestelijke Schepper, die zijn geestelijk schepsel doordringt; daardoor in zijn geestelijk schepsel is; en het van binnen uit bezielt.

„Ik in hen", kan op zichzelf velerlei beteekenen, maar Jezus heeft 't zelf uitgelegd en verklaard, toen hij sprak: „Ik en de Vader zullen komen en woning bij u maken".

De één kan in den ander zijn, doordat hij in zijn geest heeft geijverd. Zoo kan men van Calvijn zeggen, dat zijn'geest in duizend maai duizend personen is uitgegaan. Z3o kunnen we zeggen, dat Napoleon leefde in zijn veldheeren en soldaten. Zoo zijn er ook in kleine kringen mannen en vrouwen die den toon aangeven, wier doen men navolgt, wier geest men in zich opneemt. Zoo vormt zich wat men noemt een school. Een school van Bilderdijk, van Da Costa, ot van wien ook. Z^o heeft men onderwijzers die den geest van hun schooljeugd vormen, zoodat men van achter 't aan iemand zien en merken kan, dat hij op die en die school geweest is. Nog sterker geldt dit van een predikant op een dorp. Dan is er iets dat zich voortplant van den een op den ander, en kan men zeggen, dat de man, van wien dat ui^ng, leeft, voortleeft, naleeft in zijn volgelingen. H^ in hen.

Toch put ook dit hetgeen Jezus wilde nog in het minst niet uit. Bij Jezus is het niet, dat zijn beeld in Gods kinderen gezien wordt, maar dit, dat hijzelf in hen voortleeft. Niet als mensch, dat kan niet. Maar dank zij zijn Goddelijke natuur, door zijn genade, zijn majesteit en geest, zoodat hij alomtegenwoordig, waar Gods kinderen zich ook bevinden mogen, niet maar bij hen, neen in hen is, en woning in hen maakt. Niet zóó, dat zij zijn waar Jezus is. Dat kan niet. Maar wel dat Jezus is waar zij zijn.

Inwoning in volle werkelijkheid van Jezus in Gods kind. Niet in het gevoel, niet in de gewaarwording, niet in de aandoening. Veeleer kunnen er oogenblikken zijn, dat Gods kind vlak tegen Jezus overstaat en tegen hem ingaat. Toch blijft daarom Jezus in hem. De band dien Jezus met, in en aan hem heeft, is een eeuwige band. Een band die nooit losgaat. Niemand kan ben, die de Vader hem gegeven heeft, uit zijn hand rukken. Jezus is in hen als ze wakker zijn, en in hen als ze slapen. Zij zijn in het mystieke lichaam van Jezus ingelijfd, en Jezus kan zich niet meer van hen afscheiden. Hij houdt ze, kan men 'zeggen, met zijn eigen wezen vast. Hij houdt ze vast als ze leven. Hij houdt ze vast als ze sterven. Jezus keert niet maar tijdelijk tot hen in om te vernachten, maar heeft woning bij en in hen gemaakt. En er is geen macht in hemel of op aarde, die zou kunnen maken, dat Jezus niet meer in hen was Van onzen kant hangt dat aan het geloof, maar van Jezus zijde moet aan ons geloof het werkelijke in ons wezen beantwoorden. Zoo woont Jezus in al Gods kinderen. In diegenen die reeds wegstierreo. In diegenen die nog leven. In diegenen voor wie het geloof nog tot ontwikkeling uit het vermogen moet komen. Gij kunt voor uw besef van Jetus scheiden, Jeius scheidt van u nooit.

Altoos natuurlijk alleen van Gods echte, wezen lijke kindeten gesproken. Schijn baat hier niet, en napraten maakt eer schuldig dan zalig. Jezus in ons, en de Vader in Jezus, en zóó de eenheid volmaakt.

En dit is de wondere macht in 't leven. Waar ge ook zijt, en wat ge ook doet, en wat u ook overkomt, Jezus niet maar op n nederziende, Jezus niet maar naar u luisterend, Jezus niet maar u zegenend uit de verte, zelfs niet enkel Jezus nabij u, neen, Jezus in u. Daar hangt 't aan. Dat sterkt. Dat troost. Dat houdt u van zonde af. Of ge met anderen, cf alleen zijt, altoos te weten: Jezus is in mij. Dat te gelooven. Daar op in te gaan. Daaruit te leven. Door Jezus ook de Vader in u. Natuurlijk, maar altoos omdat Jezus in u is. Zoo alleen toch wordt 't onheilige in u voor den Heilige verzoend. Anders stoot 't af. In Jezus trekt het aan. Dat is het mystieke van de woorden: „Ik in hen"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik in hen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's