GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Vierde Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag - pagina 14

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII

rijk en België, maar voor korten tijd, Fugueraeiis, Capellus en Bollius; met veel moeite werd de bekwame Danaeus door curatoren overgehaald, doch ook deze legde zijn ambt spoedig weder neder. Men zocht in den Paltz, in Hamburg, Kassei, Herborn, Dantzig en waar niet, bekwame godgeleerden te bewegen om naar Leiden te komen, doch zonder gunstig gevolg. Zoo moest men zich dan behelpen, ook met mannen te oud, of zwak of karakterloos of traag of hoogst middelmatig, zoodat de collegiezalen soms weken lang gesloten bleven. Synode en dassen klaagden: „de universiteit werpt geene vruchten af; beantwoordt in geenen deele aan de intentie van den Prins en de Staten." Balthasar Lydius schreef: „alles is hier te Leiden sober; sober de professoren, sober de studenten." Vooral in de theologie ging het bitter slecht, zoodat van de 1014 studenten, die tussclien 1581—87 de hoogeschool bezochten, slechts 131 theologie studeerden, waarvan 56 vreemdelingen. De Arnhemsche predikant Fontanus schreef: „Het is slecht met de hoogeschool te Leiden gesteld." Het getal der ingeschreven studenten bedroeg in het eerste jaar twee; in het tweede veertien; in het derde zes en twintig; eerst in het vierde jaar klom het getal tot vijfentachtig, waaronder predikanten en andere geletterden waren. En hoe waren sommigen dezer studenten verkregen ? Nog geene drie maanden, na de oprichting der Academie, werd besloten, dat elke stad eene zekere som zou geven, om arme jongelieden het studeeren mogelijk te maken. De steden namen dit aan, doch voldeden niet aan het verlangen der Staten en der Kerk, terwijl Dordrecht weigerde, zoolang er „te Leiden niet gezorgd werd voor tucht en opzicht". In 1577 boden de Staten daarom aan, dat indien elk der groote steden twee alumnen (d. w. z. studenten, die kosteloos onderwijs, kleeding en voeding ontvingen) zond, de Staten zouden zorgen voor een gebouw en een regent. Dit werkte gunstig op het getal der studenten, maar de inrichting — het voormalig Cellebroêrsklooster — en de leiding der studenten waren ellendig. Na eene lijdensgeschiedenis te lang om hier te verhalen, kwijnde deze inrichting weg, totdat zij in 1591 herleefde, met een beter leven, in het Staten-Collegie. Én gelijk uit het sterven dezer inrichting iets beters geboren werd, zóó is het met geheel de academie geloopen. Toen zij zoover weggestorven was, dat de steden hunne studenten naar andere plaatsen zonden en verstandigen het gaan naar Leiden moesten ontraden; toen deze- universiteit, volgens Schotel, voor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1884

Jaarboeken | 89 Pagina's

Vierde Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag - pagina 14

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1884

Jaarboeken | 89 Pagina's