Jaarboek 1965 - pagina 24

Bovendien schijnt „de erkenning" van studentenverenigingen aan onze zusterinstelling toch wel enige juridische betekenis te hebben; zij hangt er op een of andere wijze samen met het tuchtrecht. Die omstandigheid leidt dan licht tot de inderdaad bij S.S.R.-A aan te treffen opvatting dat toezicht en tucht eerst dan door onze rector of door ons College van Toezicht kunnen worden geoefend ten opzichte van S.S.R.-A, indien de vereniging van te voren „erkend" is. Ons reglement voor het oefenen van toezicht en tucht over de studenten stelt de zaken evenwel nog al wat anders. Volgens dit reglement beslist het College van Toezicht, vanuit zijn eigen inzicht in het reglementair bepaalde, of een studentenorganisatie voor toezicht en tucht in aanmerking komt. Het interessante is dat naar de letter en de gjeest van dit ons reglement de tucht kan bestaan in het opschorten of het afbreken van het onderhouden van goede betrekkingen, waarin naar mijn opvatting de hele „erkenning" bestaat die volgens sommigen in S.S.R.-A nodig is voor het worden van voorwerp van toezicht en tucht. Maar zoals zo dikwijls, de beschrijving van de situatie is gecompHceerder dan de beleving van de werkeHjkheid. Ook S.S.R.-A heeft haar novitiaatsreglement keurig bij mij ingeleverd. Inmiddels krijgen de rector, de senaat, de curatoren en directeuren hoe langer hoe meer te maken met een studentenvertegenwoordiging nieuwe stijl, te weten die van de Studentenraad en zijn organen. Ik heb de praeses van deze raad op 22 maart een heldere en zakelijke rede daar over horen houden, waarvan ik de tekst opvroeg ter publikatie in ons jaarboek-nieuwe-stijl. Wat de Studentenraad wil bereiken werd geformuleerd als volgt: ,,De opbouw van een representatieve en effectieve studentenvertegenwoordiging, aan welke medezeggenschap op het gebied van de studentenvoorzieningen en een grote inspraak op het gebied van studie en onderwijs wordt toegekend". Ik ben van mening dat dit een haalbare kaart is. De haalbaarheid hangt namelijk van twee factoren af, van de bereidheid van de niet-studentenkant van de universiteit ruimte te maken voor het oefenen van gewenste medezeggenschap en inspraak en van de bekwaamheid der studenten om effectief mee te spelen. 22

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen