Jaarboek 1976-1977 - pagina 27
garanderen. Immers in de beleidsindicaties wordt gesteld dat „het universitaire onderzoek zal worden veilig gesteld door voor de institutionele onderzoektaak een minimum behoefte van rond 7600 manjaren per jaar aan wetenschappelijk personeel vast te stellen — waarvan 1500 manjaren in het kader van een aanzet tot landelijk onderzoekbeleid ter discussie gesteld zullen worden". Uit deze mededeling valt te concluderen dat de financiering en verantwoording van onderzoek aan de universiteiten in belangrijke mate zullen worden losgekoppeld van die van onderwijs. Ook zal niet meer het aantal studenten de belangrijkste parameter vormen voor de omvang van het onderzoek. De Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (R.A.W.B.) meent dat het de voorkeur verdient om het aantal in het kader van een landelijk coördinatie-beleid ter discussie te stellen manjaren — zeker in de aanloopfase — vooral af te leiden van de interuniversitair gecoördineerde projecten en de zwaartepunten die uit het interuniversitair overleg terzake te voorschijn komen. Hoe positief men ook tegenover deze — overigens niet geheel nieuwe — geluiden mag staan er blijven nog veel onduidelijkheden. Zolang die niet zijn opgehelderd moet de mogelijkheid deze woorden waar te maken worden betwijfeld. De vragen die in dit verband opkomen zijn uiteenlopend van aard en mee door de onderlinge samenhang complex van karakter. Zo is de moeilijkheid van het stellen van prioriteiten voor het toewijzen van mankracht aan de onderscheidene wetenschapsgebieden niet zomaar te overwinnen. Er zijn in de wetenschappelijke wereld nu eenmaal nog geen criteria ontwikkeld voor de gewenste omvang van wetenschappelijk onderzoek in de verschillende disciplines. En wie zal uitmaken waar het optimum ligt voor de „relatieve ontwikkeling van wetenschapsgebieden voor de nabije toekomst"? Zo zou ik kunnen doorgaan met vragen over taakverdeling, zwaartepunten, de nog gebrekkige samenwerking van de instellingen in de Academische Raad; maar liever beperk ik me tot één vraag: is de democratisering, zoals die vorm gekregen heeft in de W.U.B, de aangewezen vorm ook voor het oplossen van de ingrijpende problemen waarvoor we momenteel staan op het gebied van wetenschapsbeleid en onderzoekbeleid? Bekend is b.v. dat in West-Duitsland een poging wordt gedaan onderscheid aan te brengen in de besluitvorming en de bestuursstructuur voor respectievelijk onderwijs, onderzoek en beheer (personele en materiële middelen). Daar wordt b.v. het niet-wetenschappelijk personeel meer betrokken bij het beheer dan bij onderwijs en onderzoek, en de studenten meer bij onderwijs dan bij onderzoek. Zo komt een genuanceerder beeld te voorschijn dan het uniforme patroon van de W.U.B. 25
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976
Jaarboeken | 270 Pagina's