GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1968 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 224

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

184

VERSLAG VAN DE ALGEMENE DISCUSSIE

gedaan met betrekking tot de invloed op de geestelijke gesteldheid van de bevolking. De verhouding tussen arts en patiënt Sommige aanwezigen toonden enige ongerustheid over deze relatie, speciaal wat betreft de mondigheid van de patiënt. Prof. Drogendijk benadrukte nog eens dat de patiënt in de eerste plaats deskundige en serieuze hulp verwacht van de arts. In medisch opzicht kan de patiënt zich moeilijk mondig noemen; uiteraard wordt de patiënt tegenwoordig beter voorgelicht, en ook door de arts ingelicht over zijn ziekte. Dr. Boer heeft expliciete bezwaren tegen het medisch experiment, als de betrokkene daarover niet wordt ingelicht en ook niet om zijn toestemming gevraagd wordt. Hij noemt als voorbeeld het behandelen van Compagnie A met vaccin, en Compagnie B met vaccin plus gamma-globuline. Verschillende medici leggen hem uit dat inhaerent aan het experiment is dat het blind genomen wordt, hetgeen uitsluit dat de patiënt weet wat hij krijgt. Het experiment wordt juist gedaan omdat men op dat moment nog niet weet wat de beste behandeling is. In een aantal gevallen is het experiment nodig; hier moet het individuele belang wel eens wijken voor het algemene belang. Men is het er tenslotte wel over eens dat de betrokkene moet weten dat het om een experiment gaat, en dat zijn toestemming gevraagd moet worden. De waarheid aan het ziekbed Prof. Lever vroeg hoe ver de arts mag gaan met het inlichten van de patiënt over zijn toestand, vooral als de prognose slecht is. Prof. Roscam Abbing stelt dat de mens het recht heeft om zich bewust voor te bereiden op zijn sterven. Daarom moet hij zoveel mogelijk op de hoogte gesteld worden, warmeer men althans mag verwachten dat hij dat kan verdragen. Prof. Drogendijk waarschuwt hier echter ernstig voor; de ervaring leert dat men veel minder verdragen kan, zelfs dan men zelf van te voren meent. Een belangrijk punt hierbij is dat de arts gezien wordt (en ook gezien moet blijven worden) als degene die tot het laatst vecht tegen de dood. Dr. Mulder merkt op dat de ervaring óók leert dat rooms-katholieken de bediening der laatste sacramenten wèl goed kunnen verdragen. Andere artsen bevestigen dit. Prof. Drogendijk repliceert dat hier de geestelijke optreedt en niet de arts. Het lijkt hem dan ook juist, dat de arts de familie en de geestelijke verzorger op de hoogte stelt, maar dat de infauste prognose nimmer uit de mond van de arts vernomen wordt. P. G. SMELIK, secretaris

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 314 Pagina's

1968 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 224

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 314 Pagina's