GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Lichtzijden.

Wie op onzen tijd een klaaglied wil dichten, vindt „stof" en gelegenheid tot inspiratie genoeg, tmaax' Ih'et is ook' mogelijk, zonder het. ópkleuren der werkelijkheid, bemoedigende teekenen van herleving te ontdekken, die een optimist aanleiding zouden kunnen geven tot het grijpen naar de loftrompet.

De moderne geschiedenis is nog iets anders dan een verrottingsproces, en, verrotting is - nog niet hetzelfde als de dood. Er is 'geen vertering mogelijk zonder ' levensgisting. Carlyle bewonderde de kracht, die een afgevallen boomblad tot verrotting bracht en, in zijn sterven, tot wegbereider maakte van een nieuw leven.

Wanneer de ongeluksproféten, als Windelb'and en Spengler, gelijk' hebben en we werkelijk in het herfstgetij onzer Europeesche beschaving zijn, dan nóg is er niet enkel oorzaak tot jammeren.

Wij weten toch wat herfstpracht is en kenneri najaarsdagen, die meer ozon en vreugde geven dan „een Noordsche Mei".

Wij leven in een slechten tijd, miaar ook' in een goeden tijd, in een tijd v; an ondergang', maar ook van belofte.

Voor wie zijn neus even buiten de kerkdeur steekt, is het voelbaar, dat er verandering van weersgesteldheid in de lucjht „zit", en de natuur de koude moe is.

Formeel — otm| dat ééne, voorname, voorbeeld vast te houden — fheeft het materialisme (zelfs in de socialisten-wereld) het. afgelegd, en keert de geest, althans de ziel, uit de 'ballingschap terug.

De logge massa miaakt een zwenking niet licht mee, imiaar er gaan leiders aan de spits, die ree'ds zóóver. van koers veranderd zijn, dat ze al haast in tegengestelde richting marcheeren.

Ze zijn bij bosjes op te noemen, de denkers, die toonen genoeig] te Jiebben van het pure, naakte, rationalisme (het stelsel, dat ten doel heeft, de wereld tfe kennen met het bloote verstand), en die bieu zijn van „natuurwetten", die den mensch beurtelings hoogmoedig en wanhopig maken.

De z.g. exacte (op waarneming berustende) wetenschappen blijken voor de onderzoe'k'ers ongeveer de waarde te hebbén van een goudstuk in den mond van een hongerige.

Daar hebt ge nu zoo'n Einstein, die opeens een knuppel werpt in het natuur-wetenschappelijke hoen. derhok en de eeuwenlang geldende begrippen over ruimte en tijd tot nul reduceert. Wanneer deze ontdekker gelijk heeft, dan zijn ruimte en tijd geen zelfstandige, van den waarnemer onafhankelijke, maar zuiver onderwerpelijke, en dus bietrettelijke, verschijnselen (vandaar de naahi: relati%'rteitstheorie), die niet naar een vasten maatstaf beoordeeld kunnen worden. Volgens deze opvatting kan men evengoed'zeggen, dat de aarde stilstaat, als dat zjij cirkelt. Het oude systeem van Ptolem'aeus, waarin de aarde het middelpunt is van het heelal, heeft evenveel (of evenweinig) waarde als het stelsel van Copernicus, waarbij de aarde draait om de zon.

Dat door dergelijke Einstein-theoriën het wereldbeeld een totale verandering ondergaait, is voor 'het gezag van de natuurwetenschap als wereldbes c h o u w i 'n g niet het erge, maar wel het feit, dat de mogelij'khieid gaat ontbre^ken, om' in de waarneming, die het btegin Van alle wetenschap is, een hol voor den voet te vinden.

De omverwerping van het kunstig opbouwsel, die waarlijk niet met Einstein begonnen is, 'hééft echter dit heijzaanf.resultaat gehad, dat de 'mensch zich meer in zichzelf teruggetrokken heeft, en daardoor weer " naderde tot die stem'ming van ootmoed en behoefte, welke de grond, het beginsel, v|an ware wetenschap is.

De tot dusver, in zweet vian moeite en met tranen van desillusie, verzamelde kennis, heeft niet kunnen vervangen, maar veeleer opgewekt, hetgeen Fichte noemt: ^; , Het verlangen (Sehnsucht) naar het Eeuwige, de drift (Trieb) mtet hiet onvergankelijke veréenigd en saamgesm'olten te worden".

Reeds Virchow, een schepter-drager in het wetenschapsrijk, constateerde daarom: „In plaats van de eeuw der filosofie, kwam de eeuw der natuurwetenschap, maar als 'uit Üaar graf staat de' wijsbegeerte, in den zin van het zoeken naar wereldbeschouwing, weer op".

Voorloopig maakt deze verrezen wijsbegeerte niet aen indruk van, daarachter stuwende, groote, schéppende kracht. "

Voor een deel is zij, gelijk Vorlander het noemde, een repititie-cursus - van idealistische wijsgeeren.

Maar de belangrijkheid van een verandering in geestesstem^ming is niet alleen in de productiekracht gelegen, ze komt ook uit in het pogen en "verlangen.

En deze, uit de diepte van h'et ziéleleven, ópworstelende begeerten, om aan de filosofie een ander karakter te geven idan het enkel begripmatige, hebben toch in verschillende stelsels, reeds bijtia sinds een eeuw, gestalten gekregen, merk'waardig genoeg, om er even waardeerend bij stil te staan.

Wij noemden reeds, als voorbeelden van de kentering in het denkleven van den nieuweren tijd, de wijsgeeren James, Bergson en Hijm'ans.

Voor 'het grootste deel bestaat echter hun bcteekenis in de ontkenning van • de mogelijkheid eener sluitende wereldbeschouwing en in de aanvaarding van het onbegrijpelijke van het leven.

Van wat Dr Bavinck eens noemde den terugkeer, niet met waarachtig berouw, m|aar in moedeloozen twijfel, tot de veelgesmade religie, ontdekt men bij deze m|annen geen spoor.

Maar daar zijn anderen, bij wie de onvernietigbare 'mensch — dorst naar God en religie duidelijk kenbaar wordt in het zoeken naar een soort coalitie tusschen geloof en wetenschap.

Daar hebt ge bijvoorbeeld Frans von Baader, een wijsgeer tdt de vorige eeuw, niet behborend tot de meest bekenden, lmla, ar door Dr Hofer in beteekenis geplaatst hoven Schelling'.

Baader gin, g uit van de grondgedachte, dat hei rijk des geestes beheerscht wordt door eenzelfde wet als het rijk der natuur, en dat de menschelijke geest, - als zijnde aan God verwant, in staat is zoowel 'God 'als wereld te kennen!

Dit is bepaald een christelijke greepj naar de waarheid, een beginsel van 'kennistheorie, dat gelijkenis vertoont met hetgeen Dr Kuyper in zijn Encyclopsedie over dit „teere punt" der wijsbegeerte heeft gezégd.

Temeer is het denkprinciep van Baader aandachtwaardig, omdat deze filosoof (eigenlijk' meer theosoof) voior de dwaling van de Hegeliaansche mystiek, de .vereenzelviging van het denken Gods en der hiienschen, opzij gaat en slechts wil weten van een médedenken met het goddelijke denken en een nadenken van de gedachten Gods.

Wij willen niet beweren, dat Baader geheel vrijgebleven is Van de J)anthe'istisché leugenzonde, maar wij behoeven ook niet te aarzelen om dergelijke lichtglimpen in den cha.os der wijsbegeerte té herkennen als de afstraUng van het Lilcht, dat schijnt in de duisternis.

Weldadig doet ons aan de uitspraak, dat de miensch slechts kan zijn de médeweter met den Alweter, dat er dus zonder Godskennis geen wetenschap mogelijk is, en dat deze Godsk'ennis slechts het deel kan zijn van hen, die een zedelijke gesteldheid des levens bezitten.

Hier worden we herinnerd aan hét Woord van Jezus, dat Zijn leer verstaan wordt alleen door degenen, die den wil 'des Vaders doen.

Zóó nauw trekt Baader den band tusschen het weten Gods en der menschen, dat hij de spreuk' van Descartes: Cogito, ergo sum (ik denk, dus ben ik), omzet in h'et beginsel: Cogitor, ergo sum, dat is: Ik'word gedacht (namelijk door God) en daarom ben ik.

Mét andere woorden: De mensch, en dus ook de wereld, is gedachte Gods.

Wij nemen nog een ander voorbeeld: Hermann L o t z e (gestorven in 1881).

Hoewel deze wijsgeer de natuurwetenschap tot grondslag van zijn stelsel legt, en met bijna pijnlijke

voorzichtigheid en nauwkeurigheid uitgaat van de waarneembare verschijnselen, komt hij tóch (men kan ook zeggen: juist daarom) tot de slotsom, dat de mechaniscBe (werk'tuigelijke) wereldbeschouwing niet bevredigt, maaT de 'behoefte overlaat aan een idealistisch zoeken van den grond aller dingen, dat is, naar God!

Lotze is inzoover een allermodernste denker, dat hij de dingen alleen kenbaar acht in betrekkelijkheid ((BezieJiung), en in betrekking tot elkan; der; hij wil ze dus niet beschrijven a, ls stof, noch ook als kracht; maar (hierin gaat hij boven de nieuwste vinding en stemming der natuurwetenschap uit, dat [hij 'uit deze betrekkelijkheid besluit tot .afliankelijkheid, en uit de afhankelijkheid tot een systeem, en uit !het systeem tot een harmonie, welke heenwijst op God!

Zoo bestaan dus "alle dingen in God, echter niet in pantheïstischen zin, gelijk Spinoza dacht, maar in zekere „zelfstandigheid" tegenover God. God is eenerzijds in ide wereld, omdat Hij de samenhang der wereld is, maar anderzijds is God boven de wereld als „geestelijke Persoonlijkheid".

Lotze staat ons dus veel nader dan b.v. Fichte, voor wien < xod de, wél zedelijke, mjaar onpersoonlijke Wereldorde is.

Ook heeft Lotze's filosofie bepaald voor ons, die, in navolging van Calvijn, ernst mlaken met de inwoning (immanentie) Gods in de wereld, en daarom de voorzienigheid noemen ©en „alomtegenwoordige kracht" (Zie Gat. Zond. 10), een lichtende bekoring, omdat zij aan de z.g. stoffelijke dingen, als bestaande in. God, geestelijke werk'elijkheid toescihrijft.

Als derde voorbeeld van een moderne wijsbegeerte, die een teeken van herleving 'beduidt in het miaterialistiseh moeras, noemen wij de filosofie van den grooten natuurvorscher The od oor Fecih'ner (gest. 1887).

Fechne'r stelde zich tot levensdoel, van het strengste en nauwkeurigste natuuronderzoek uitgaande, tegenover de werktuigelijk'e wereldbeschouwing', „die nooit den weg tot den Geest vindt", een idealistische wijsbegeerte op te bouwen.

De leer, dat de dingen op-zichzelf en in hun wezen onkenbaar zijn (Kant), noemde hij de nachtbeschouwing (Nadhtansicht), waartegen hij reageerde met zijn vroolijkiedaghèschouwing (Taigesansicht), zeggende, datGodinde wereld alomtegenwoordig, en dus die wereld alom geestelijk en leve-nd is.

„Hoe Ihoog", getuigt (hij letterlijk, j, staat toch het algemeen christelijk geloof in een btewusten en persoonlijken God, die de wereld regeert, boven hetgeen 'de hedendaaigsche filosofie, .met prachtige systemen en termten, voor God in de 'plaats wil stellen".

„Er is", ZOO' durft deze nuciitere onderzoeker zeggen, , , g: èene wereldbesdhouwing moigelijk zonder geloof. Hare taak is in h'étgeen door de wetenschappen gevonden is de sporen Gods te ontdekken, en aldus wetenschap en religie te verzoenen".

Zóó spreken in deze donkeren, modernen, tijd filosofen, die igéén christenen zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's