GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De laatste dagen van den moordenaar Tetzner.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De laatste dagen van den moordenaar Tetzner.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze rubriek beperkt zich doorgaans tot wat in Nederlandsche bladen, geschreven is, óf daarheen zijn weg reeds vond. Buitenlandsche citaten kan ik zóó niet overnemen en voor vertalen heb ik doorgaans geen tijd. Dezen keer echter kon ik een treinreis gebruiken voor de vertaling van een artikel, dat ik vond in „Stuttgarter Evangelisches Sonntagsblatt" (19 Juli 1931), dat het op zijn beurt weer had overgenomen van „Evangelisches Gemeindeblatt für den Donaugau". Daarin schreef Pastor Daun, de officieel aangewezen gevangenis-predikant in Regensburg, over zijn ervaringen tijdens de geestelijke verzorging van den ons uit de bladen wel bekenden moordenaar Tetzner. Men weet wat er gebeurd is: om het bedrag van een levensverzekering te bemachtigen, had de man uit voorbedachten rade en met de hulp van zijn vrouw (als ik me goed herinner) iemand in een auto vermoord en den wagen met het lijk verbrand.

Dit is het wat de bladen meldden.

Maar wat dan daarna gebeuren kan in de worsteling van Gods Woord met ziük een mensch, daar hooren we «itteraard slechts zelden iets van. Het is daarom goed, dat Pastor Daun ons iets ervan vertelt, zoover hij dat geven kan zonder zijn ambtsgeheim te schenden. Ik geef daarom het voornaamste deel van zijn artikel door. Het citaat kon moeilijk verbrokkeld worden; men vergeve daarom zijn lengte:

Tetzner was in de laatste weken en maanden alles" behalve onverschilldg. Ja, in den eersten tijd na zijn opsluiting in de gevangenis alhier (Regensburg) hield ik hem wel voor een gesloten, verharden mensch. Hij ontweek vragen betreffende den godsdienst en had m. i. slechts uiterst verwarde voorstellingen omtrent God en goddelijke zaken. God als Rechter, in het algemeen als Persoon, die met ons in verbinding treedt, in ons leven ingrijpt en rekenschap vraagt, — dien kende hij, naar het mij voorkwam, niet. Eerst in den herfst van verleden jaar leek hij mij plotseling totaal veranderd. Ik kreeg den indruk, alsof hij in één slag ziende geworden was, alsof God, de persoonlijke, eeuwig-groote God, met groote kracht hem aangegrepen had, om in een geweldige worsteling zijn ziel den Booze te ontrukken. Mocht hij vroeger al geheel ontoegankelijk geweest zijn, — thans evenwel had ik te doen met een open, innerlijk zich vrij en van den druk ontheven voelend, menschenkind. Zondekennis, gevoel-van berouw en schuld, braken door; maar grooter dan zijn schuld is hem de Christus geworden. Hèm greep hij aan met zulk een vuiig verlangen, en met zülfc een onverstoorde, besliste overgave, dat hij steeds alleen maar van den Heiland en diens offer wilde hooren. Wie hem zag, dien móesten zijn glinsterende oogen wel spreken van het beleven Van Christus, wiens zondaarsliefde door hem ervaren was en hem blij gemaakt had. Van de dingen des dagelijkschen levens wilde hij niet meer hooren, Christus en diens evangelie waxen zijn blijdschap. IJverig en met begeerte las hij den bijbel, met name het nieuwe Testament; of liever, hij bestudeerde hoofdstuk voor hoofdstuk zóó grondig, dat hij spoedig een verrassend groote hijbelkeimis bezat. Of neen, bijbelkennis alleen zegt nog niets, maar hij werkte zich ook in het Woord i n en nam het aan als een kleinood en bemerkte de krachtdadige werking daarvan. Zoo vaak ik bij hem kwam, heb ik mij in stUte gebogen voor zijn ernstigen ijver en eerlijken wil om meer en meer in de wereld van den bijbel in te dringen en met God in verbinding te treden. Dezelfde man, die aanvankelijk niet eens het verschU tussohen het nieuwe Testament en heel den bijbel kende, lééfde nu in Gods Woord, had daar stichting en vreugde van. Eenig en aUeen de bijbel heeft Tetzner tot God teruggebracht. Niemand zou hem de zekerheid van de vergeving der zonden hebben kunnen ontrooven. Weliswaar zijn er aanvechtingen over hem gekomen, maar ernstigen tvrijfel kende hij sindsdien toch niet meer; daarvoor hebben Christus en zijn kruis hem te krachtig het woord der verzoening toegeroepen. „Ik heb een Pleitbezorger, die zal het wel goed maken; wat zouden menschen mü helpen? " sprak hij. Welk een moed, welk een geloofsvertrouwen, spreekt er uit deze woorden! Laat niemand zeggen, dat deze woorden frase zijn. Wie met den dood voor oogen met ernstige begeerte over den bijbel gebogen zit, huichelt niet voor zijn God. Neen, hij was eenswillend met God, en dat beteekende voor hem berusting in Gods wil. Vandaar zijn rust en innerlijke zekerheid. Velen zullen vragen: „hoe kon hü dan, als hij zóó tegenover God stond, voor het gerecht de waarheid verbergen? " Maar is het niet te verstaan, dat een mensch, die voor het groote en critieke moment van zijn leven staat, zwak wordt en God vraagt, of hij nu nog maar één keer onwaarheid spreken mag? Men moet wèl bedenken, dat Tetzner misschien toch nog gratie gekregen had, als hij geen bekentenis had afgelegd. Ook na de officiëele behandeling van zijn zaak heeft Tetzner tijdens een verhoor nog één keer gelogen. Maar dit liet hem na dien geen rust meer. In geen enkel opzicht meer de waarheid te verkrachten, dat had hiJ God beloofd, en nu was hij toch weer zwak geweest; bovendien: deze ééne leugen dreigde nog andere achter zich aan te zullen brengen; en dat was de beste manier, om weer geheel en al in den ban der zonde te komen. Daarom maakte hij kort en goed een einde daaraan en legde een volledige bekentenis af. Hij vrist nu, dat God dit van hem eischte, want Hij had het hem met dien eenen leugen niet laten gelukken.

De korte spanne tijds van dat oogenblik af tot aan de afwijzende beschikking van de zijde van den ministerraad werd voor hem tot een tijd van bizondere heiligmaking. Meer dan eens kon ik het uit zijn mond vernemen: „ik heb God om de lichtste straf gebeden, die Hem mogelijk zou zijn. Welnu, als Hij mijn leven verlangt, dan i s juist de dood de geringste straf, en ik geef mijn leven gaarne als offer en als boeteprijs. God heeft nog altijd genade bewezen, als door miJn dood heen mijn ziel kan worden behouden". Reeds sinds lang hing hiJ niet meer aan het leven: dat was hem veel te gering tegenover het gewin van het eeuwige leven en van Gods genade. Van alle aardsche gedachten en menschelijk© verlangens had hij zich vrij gemaakt. Leven met God was hem tot een teistbaar ding geworden, tot een geluk, een zalige werkelijkheid, die hij aan zichzelf kon bemerken.... De beambten, die 's nachts de ronde deden, zagen hem in gebed geknield; aUen, die met hem te maken hadden, verklaarden, dat zij zulk een mensch nog nooit in de gevangenis hadden ontmoet; geen klacht, geen leelijk woord, geen gemor hoorden zij uit zijn mond. Angst voor den dood had hü niet, en toen hij Donderdagsmorgens vroeg het bericht kreeg, dat het verzoek om gratie van de hand gewezen was, ja werkelijk, „toen verliet hem ook op dat moment de rust niet".

Voorts verhaalt de schrijver iets van Tetzner's laatste dagen en uren. We lezen:

Nooit vergeet ik de gebeden, die Tetzner in zijn laatsten nacht heeft uitgesproken. Geen mensch nog heb ik zóó hooren bidden. God was bij ons in de cel; dat kan niet anders. Hoe meer het uur van den dood nabij kwam, des te machtiger en vertrouwensvoller werd zijn taal. Tot ieder, die nog even binnenkwam, ook tot de politiebeambten, die de wacht hadden, sprak hij vêun de groote genade, die hem ten deel gevallen was.... Zoo heeft Tetzner tenslotte nog geëvangeliseerd. „Hoe zou ik Christus verkondigen", zei hij, „als mij nog tijd van leven gelaten was. Maar God heeft mij een andere taak opgelegd: ik moet toonen, dat ik tot den dood toe standvastig blijf". „Eén ding doet mij leed, dat ik zulk een mislukt leven in Gods handen stellen moet. Dat is de reden, waarom ik nog graag verder had willen leven, teneinde hem een beter leven te kunnen bieden". Maar dadelijk daarop troostte hij zich weer daarmede, dat ook een „beter" leven voor God niets is. „Het geloof is alles; voorts hebben wü Hem niets te brengen" Toen één van de politiebeambten tot hem zei: „Naar ik hoop zit er bij U niets tegen uw pijnigers" (hij bedoelde daarmee zichzelf en de andei-en, die toezicht op hem moesten houden), antwoordde hij: „Pijnigers heb ik niet". Zijn vrouw schreef in haar laatsten brief over „harde mensehen" en „moeilijke tijden". Hij merkte daarover op: „Zij is nog niet rijp genoeg. Een Christen kent geen harde menschen en moeilijke tijden". Zijn laatste gebed duurde zeer lang. Hij bad voor zich, dankte voor de genade, die hem geschonken was, voor de heerlijke levensleiding, dat hij tot het geloof was gekomen. Twee uur vóór de executie is het gebed van een misdadiger, één enkele aanbidding van Gods heerlijkheid en een verheerlijking van ZiJn genade. En daarna bad hij voor zijn vrouw, voor allen, die hem na bestonden, zijn moeder, zijn verwanten, voor de menschen, die hier met hem te maken hadden. Het heeft mij tot in de ziel aangegrepen, toen hij ook voor mi) bad. Op dat oogenblik realiseerde ik het mij niet. 347 dat daar nu een moordenaar voor mij bad, bet leek me wel, alsof een priester mij zegende met het oog op mijn ambt. We waren met name in de laatste dagen als broeders voor elkaar geweest. Over en weer sterkten wii elkaar. Hü verheugde zich op zijn laatste avondmaal, 's Zaterdags in de vroegte, dri© kwartier vóór zijn dood. Dat gaf hem ook de laatste sterkte. „Jezus is mijn toeverlaat", moest ik op zijn verlangen spelen, boven in de kapel. Na het avondmaal bleef hij nog een poosje vóór het altaar zitten en zag op naar het kruis. Toen de kaarsen gedoofd waren, zei hij: „Zóó gaat nu ook het leven uit, — maar het kruis blijft".

Na nog enkele bijzonderheden vermeld te hebben, besluit Pastor Daun zijn artikel aldus:

De dood is verslonden tot overwinning. En „waar de zonde krachtig geworden is, daar is de genade nog veel meer overvloedig geworden". Dat heb ik bü Tetzner mogen ervaren. En deze ervaring zal mijn leven lang bij me blijven. In die kleine cel in de strafgevangenis daar in Regensburg heeft Gods genade een wonder gewrocht.

Tot zooverre Pastor Daun.

Ik ben mij ervan bevmst, dat men over deze dingen verschillend denken kan. — als het n.l. over den mensch Tetzner gaat. Maar dat neemt niets weg van den „beschamenden zegen", dien zulk een artikel hebben kan voor wie zulke dingen leest met een theocentrisoh geoefend denken. Want hij weet het: zóó kan het. Het kan zelfs met nog veel minder naar buiten komend „bevrijs". En juist die gedachte maakt, dat lezing van zulk een verhaal hem temeer aanschouwelijk maakt de diepe, en voor alle door Gods genade of in Gods oordeel nog steeds „vrij rondloopende" menschen zeer verootmoedigende waarheid, dat vel© laatsten de eersten zuUen ziJn en vel© eersten de laatsten, en dat wij wonderlijke voor-ons-uit-gaanders hebben in het koninkrijk van God.

Zgn. laohlust verwekken.

„De Wekker" geeft volgende recensie (onderteekend met den naam: Wisse):

De Taal Kanaans, door Dr. H. F. Kohlbrügge. Dit is van beter gehalte. Het is een breed .^gesprek tusschen twee reizigers naar de eeuwigheid." Een •boekje vol kostelifken geestelijken inhoud, dat we hartelijk aanibevelen. Zulke lectuur zien we bij oud en jong liever in handen dan de z.g.n. christelijke romannetjes, leeg aan allen waren ernst. Ook liever dan z.g.n. lachlust verwekkende lectuur ails „Neveldijk" e.a.

Toen ik dit „z.g.n." in den laatsten zin las, moest ik ineens aan de statenvertalers denken. Toegekomen aan 1 Sam. 10:27, lazen ze in het hebreeuwsch, dat Saul tegenover de menschen, 'die beweerden, dat hij geen dragelijk koning was, was „als zwijgende".

Dit vonden taj — terecht •—• zeer vreemd.

Want immers: men kan toch moeUük zwijgen s i m u - leeren. Eén van tweeën: iemand praat, of hij praat niet. Maar hij kan niet praten, en toch dóen, als af hü zwijgt.

'Zoo vreemd vonden de statenvertalers het, dat ze zich uit de moeilükheid gered hebben, door van het hebreeuwsche „als zwijgende" te maken: als doof. Dat gaat; men kan hooren, en toch dóen, alsóf men niet hoort. In de kantteekeningen vertellen ze eerlük, hoe de vork ongeveer in den steel zit.

In het voorbügaan zü opgemefkt, dat heel de moeilükheid verdwünt, als men bedenkt dat in het hebreeuwsche schrift de r en de d op elkaar lüken als twee druppels water (zooals misschien in het handschrift van de lezers een u en een n op elkaar veel •lijiken, een a en een o, enz.). Men kan dus ook inplaats van de x, die er staat, een d probeeren te lezen, en dat geeft hier een goeden zin, want dan staat er niet „als zwügende", doch: „ongeveer een maand later". Dit hoort dan bü het volgende hoofdstuk (ook die hoofdstukken zijn in den 'hebreeuwsohen tekst niet afgescheiden). De zin is dan: kwaadwilligen moesten van Saul niets hebben, maar — ongeveer een maand later trok koning Nahas op, om Israël te benauwen, en toen 'kreeg die verachte Saul al dadelijk de kans, te laten zien, wat hü kon.

Dit is een breede omhaal, maar die misschien een enkele interesseert.

Trouwens, deze rubriek is wat „praterig" bedoeld.]

En nu die zaak, waar het op aankomt.

Evenals 'die Statenvertalers „zaten" met het woord: Als 'zwügende, zoo zit ik met dit Z. G. N. uit de recensie. Eén van beide: iemand praat, of 'hü praat niet. Zoo ook één van beide: een boek wekt den lachlust op, of 'het doet het niet.

Wil de recensent nu beweren, dat „Neveldük" lachwekkend is? Dan kan dit „z.g.n." wegblüven; ja, dan 'dient hü De Wekker-zielen ermee, door zün vonnis zonder büvoegselen te laten. Of wil hü 'dat nu eigenlük niet zoo hardop zeg: gen, en meent hü het dus niet, maar vril hü zün 'lezers zeggen, dat ze ten onrechte maar beweren, dat dit boek niet ernstig is?

Ik „'zit" ermee. Ik denk dat De Wekker-lezers als doof en Ds Hogenibirk als zwügende te denken is, achter deze krant, als hü ze leest. Maar 't is waar: dat laatste 'kan niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's

De laatste dagen van den moordenaar Tetzner.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's