GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

/ Want wie heeft, dien zal gegeven worden en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. Matth. 13: 12.

Alles of niets.

Het is op het eerste gezicht een „vreeseüjk" woord, dat wij hier lezen: alles of niets. Daar is er één, die heeft. Eu zie, hij ontvangt nog meer. .Tenslotte krijgt de man overvloed. Rente op fente. En ginds is een ander, en die is arm, die heeft eigenlijk niets. En, let op, wat hij nog heeft, wordt hem afgenomen. Hij eindigt in het volstrekte niets.

Hoe moet het nu met dit woord? Botst niet heel de Schrift er tegezi aan? Hoe moet het nu met moeder Maria, die gezongen heelt, dat God armen met goederen vervult, en rijken nederig wegzendt? Hoe moet het met het boek Prediker, waarin geklaagd wordt, dat in het leven telkens verschuivingen plaats vinden? Vandaag zit er één op het paard, die morgen te voet gaat, on morgen rijdt dezelfde man deftig op , zijn paard, die vandaag nog als een slaaf achter zijn heer aan lóópen moet. Hoe moet het nu met den antichrist, wiens doodelijke wonde genezen wordt? Hoe moet liet met Christus zelf, die de Kananeesche vrouw niet behandelt als één, die niet heeft, en dus maar heelemaal berooid blijven moet, maar die tot haar zegt: al hebt .gij niet, toch krij.gt gij wat, komaan, hier hebt ge de kruimpjes van de tafel der kinderen, en .— nog heel veel meer. — Ja, hoe moet hei met Christus zelf, die in Zijn eerste preek, d.w.z. bij , den inzet van heel Zijn ambtelijk werk, gezegd .heeft, dat God de „hebbers", de „bezitters", in Israël voorbij ging in Elia's dagen, toen er die hongersnood was, en ook in Eliza's dagen, toen er veel melaatschheid was onder Israël, en dat Hjj heengegaan is tot de n i è t-hebbers. tol de niet-bezitters, tot de heidenen, en onder hén brood gegeven heeft, toen dat vrouwtje in Sarfatli honger leed, of genezing, tóen Naaman de Syriër melaatsch was. Hoe moet het?

De vraag is niet zonder beteekenis. Want dit ..vreeseiijkc" woord van Christus vergezelde Hem, heel den langen weg van Zijn onderwijs over. Telkens keert hel terug. Het is er bij het begin, bij het vervolg, en bij het einde van Zijn werken.

Bij het b e g i n. Want als Christus, door het Woord te prediken, een begin maakt van Zijn werk onder het volk, en in de menschenharten, dan spreekt Hij „door g e 1 ij k e n i s s e n". En, gevraagd, waarom Hij juist dézen leervorm kiest, geeft Hij ten antwoord: daar zit opzet achter, want: wie heeft, dien wordt gegeven, die kan bij de raadselvolle gelijkenis ook nog achteraf in leer-proza de ondubbelzinnige verklaring krijgen. Maar wie niet heeft, wie geen geloof heeft, wie zijn hart verstokt heeft, van dien wordt genomen ook wat hij hoeft. Vandaag krijgt hij nog een gelijkenis, een raadselspreuk, morgen krijgt hij niets meer.

Alias of niets, — die spreuk is er ook in het vervolg. Want tot Zijn discipelen spreekt Christus: ziet dan, hoe gij hoort; met wat maat gij meet wordt u wedergemeten. Discipelen van Jezus, — ook wanneer gij al op den weg z ij t, die met God u in gemeenschap houdt, moet dit „vreeselijke" woord u eiken dag als legel-vanontzag voor den geest staan. Want anders wordt gij, discipelen-van-Jezus, een vernieuwde uitgave van den Farizeër, een nette editie van dit menschenslag. Ook de Parizeer immers rekent zichzelf onder de „hebbers", die nog meer hebben moeten; en de anderen geven ze over aan den nacht der dwaling, der armoedigheid. De „mooie" kant der spreuk is voor hen zelf, denken ze, de „leelijke" voor de schare, die de wet niet weet, en voor de heidenen. I^ast nu op, discipelen van Jezus, dat gij ook niet denkt: ik bén er, de wet van , .alles of niets" heeft dus „zoete" paragrafen voor mij, en „bittere" voor... een ander!

Alles of niets! Ja, deze regel is er ook aan het einde. Want in de gelijkenis van de tien ponden, als tusschen heer en knechten afgerekend wordt, wordt de man, die tien ponden heeft en over tien steden gezet is, nóg rijker en nóg voornamer gemaakt, en de man, die slechts één talent had, maar er niet mee gewerkt had, verliest ook dat ééno nog en gaat den nacht in.

Alles of niets!

Een „vreeselijk" woord, ja. Maar het ontdekt ons ook een „wereld", een „wet", een , , kracht", welke dwai-s door onze wereld van elkaar bekampeiide wetten en krachten heenbreekt met een volstrekt gezag; een niet te breken kracht. Neen, wij kunnen dat harde woord niet beoordeelen van het standpunt , van deze wereld uit. Dit woord wordt ook niet aan ons „bediend" door Iets of iemand, die bloot van „deze" wereld is.

Want dat „hebben" of „niet-hebben", waarvan hier sprake is, is een „hebben" of „niet-hebben'" van het eeuwige leven, een „hebben" of „nietliebben", niet van de „algemeene", doch van de „bijzondere" „genade". Een „hebben" of , , niethebben" van het burgerrecht van dien staa, t, die in de hemelen is. In déze wereld is — zoolang Gods genade niet in Christus inbreekt — alles in den kringloop be; grepen. En dat bedoelt dan ooli do Prediker, als hij spreekt over dien man, die te paard, en dien ander, die te voeit gaat. Ons natuurlijk leven heeft, zoolang het los staat van de herschepping, „wicht" en „tegenwicht", kracht en tegenkracht. Ten aanzien van de aardsche goederen geldt dus de regel: die heeft, die vei'liesl wel weer wat, en die niet heeft, krijgt straks wel wat. Alles is in verschuiving.

Maar ten aanzien van het oneindige leven geldt de regel; die niet heeft, d.w.z. die het eigenlijke, het wezenlijke, het eeuwige leven niet heeft, verliest straks alles. Ook de „kans", om er in te komen, menschelijkerwijs gesproken. Ook het gezicht er op. Zelfs het heimwee af en toe er naar, gelijk hij zich dat suggereert. Maar wie heeft, wie het eeuwige leven heeft, dien wordt gegeven. Hij groeit in genade bij God. Hij ontvangt uit de wedergeboorte geloof en bekeering, heiligmaking, goede werken, heerlijkmaking, eeuwige zaligheid, koninklijken overvloed.

En dus is de Schrift toch één. Die rijken, ge weet wel, van Maria's lofzang, die rijken, welke God ledig wegzond, ze hadden eigenlijk dat ééne niét. En die armen, die ernaar haakten, hadden dat ééne wél. Naanian Tiad dat ééne wel, de vrouw van Sari'ath ook. De eigenwillige Israëheten van dien tijd hadden dat ééne, dat vragen, niet. En die trotsche Farizeërs hadden dat ééne, dat vragen, niet. De Kananeesche vrouw had het wel. Zie toe, want elke dag brengt , u naa^ een volstrekt alles, óf een volstrekt niets. En de macht, die het leven beheerscht, die komt van boven.

Alles of niets, — ja, .nu krijgt wie het hoort uitzicht op Golgotha: niets. De hel opent zich: niets. De hemel wenkt: alles.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's