GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kagawa en het Christendom.

III.

In een van de eerste hoofdstukken van zijn boek „Levensvernieuwing" — een boek, dat, naar het oordeel van den enthousiasten inleider. Dr Kenneth Saunders, op de meest eenvoudige wijze de grondslagen van het christelijk geloof uiteenzet — spreekt Kagawa zich uit over het karakter van de christelijke religie. Hij gaat daarbij uit van het feit dat alle godsdiensten met elkander samenhangen en dat er van een principieel onderscheid tusschen de .chrisLelijke religie en de andere godsdiensten geen sprake kan zijn. Eerst is er de natuurvereering, de godsdienst, waarbij water, de rivieren, de bergen, de zon worden vereerd en aangeroepen. Voorts is er de godsdienst die ten doel heeft genezing van lichamelijk leed. Deze godsdienst wordt door Kagawa genoemd de „physiologische godsdienst". Als de menschen geen uitkomst meer zien in geval van ziekte en weten dat de dokter ook geen hulp meer zal kunnen verschaffen, dan willen sommige menschen nog wel den godsdienst te baat nemen, om daarvan hulp te verkrijgen. Deze „godsdienst" wordt door Kagawa geïllustreerd met het volgende voorval: „Op een keer hield in het holst van den nacht een auto stil voor het huis van een christenprediker. Er stapte een agent uit, die aan den prediker vertelde, dat de vrouw van den Hoofdinspecteur van politie dien avond een te groote dosis van haar slaapdrank had genomen en dat ze thans bewusteloos was. De dokter zag geen kans haar bij te maken. De predikant ging met de auto naar de zieke vrouw: hij bad aan het ziekbed en de patiënt herstelde. Tengevolge van dit voorval vond iedereen bij de politie in dat district den godsdienst een prachtding".

Verdere ontwikkeling van ditzelfde type godsdienst brengt den „nuttigheidsgodsdienst" voort.

Als iemand aan den militairen dienst wil ontkomen, gaat hij bidden tot een bepaalden god om te vragen een gelukkig nummer bij de loting te mogen trekken. Zoo is er een bijzondere god voor de geisha's en zelfs een voor de prostituees. Men kan dit allemaal rangschikken onder het begrip „nuttigheidsgodsdienst".

Een ander terrein wordt betreden als de menschen zich ongerust gaan maken over de toekomst. Dan kan gesproken worden van den „psychologischen godsdienst". Menschen die zich de toekomst laten voorzeggen door een sterrenwichelaar of waarzegster, die zelf acht geven op bepaalde voorleekenen en sommige dagen als onheilaanbrengend en andere dagen als gelukaanbrengend beschouwen, doen aan „psychologischen godsdienst".

In deze verschillende soorten van geloof speelt echter — zoo concludeert Kagawa dan — het geweten geen rol. „De taak van den waren godsdienst is het geweten levend en werkzaam te maken. Als we zoo den godsdienst niet kunnen zien, dan begrijpen we de • beteekenis van den waren godsdienst absoluut niet", i) Kagawa vindt in ieder geloof „leiding en waarheid", maar zoo zegt hij: „op de berghelling zijn er vele stations en niet alle godsdiensten voeren naar den top. Sommigen brengen ons tot aan het vierde station, andere tot het zesde; er zijn er zelfs die vermoeid worden en ophouden te stijgen als ze het eerste bereikt hebben. Zoo blijven er menschen staan aan dat eerste station zoover als de natuurgodsdienst hen gebracht heeft. Anderen reizen een eindje verder met de physiologische religie, of nog een eindje verder met den „nuttigheidsgodsdienst"." Op deze manier voortredeneerende, is Kagawa tot de overtuiging gekomen, dat ook het Boeddhisme tenslotte onvoldoende is. Het voert misschien tot het negende station, maar men bereikt den top van den berg met het Boeddhisme niet, onder meer omdat het Boeddhisme geen redelijke oplossing aan de hand doet voor het jprobleem der sexen.

Kagawa wilde echter den top bereiken en daarom „koos hij het Christendom".

Het eigensoortig openbaringskarakter van de christelijke religie wordt hier dus door Kagawa ontkend. Hij gaat ervan uit dat godsdienst gemeengoed van de menschheid is, en dat ook de religie een ontwikkelingsproces doormaakt.

Er zijn stations. De eene godsdienst leidt slechts tot het eerste, de volgende brengt weer een etappe verder en zoo vervolgens, waarbij Kagawa dan uitgaat van de veronderstelling, dat het Christendom het het verst brengt en de onvolkomenheden van de andere godsdiensten opheft, en een afdoende verklaring geeft voor alle vraagstukken die het menschenleven in zijn verhouding tot God en lot den naaste betreffen.

Kagawa is blijkbaar meer onder den invloed geweest van de godsdienst-historische school, die deze gedachten propageert, dan dat hij onvoorwaardelijk gebogen heeft voor het Woord Gods.

Bij het licht van de Heilige Schrift kan er van heel deze beschouwing niets overblijven. God heeft zich aan den mensch geopenbaard. Dat moet het uitgangspunt zijn. God heeft den mensch in het Paradijs geplaatst en dien mensch toegerust met vele schoone gaven. Hij heeft dien mensch onderwezen van den weg, die bewandeld moest worden en van den arbeid die verricht moest worden. Wat Adam in het Paradijs geweten heeft van de toekomst, die bij een volharden in den weg der gehoorzaamheid voor hem zou worden ontsloten, maar ook van de toekomst, die hem wachten zou bij een overtreding van Gods geboden, dat heeft Adam alleen kunnen weten, omdat God het hem eerst geopenbaard heeft. Het woord van den profeet Micha is hier op zijn plaats: „Hij heeft u bekend gemaakt, o mensch, wat goed is; en wat vraagt de HEERE van u dan recht te betrachten en goedheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uwen God? " {Micha 6:8). Zonder deze openbaring Gods hebben de eerste menschen geen verstandig woord kunnen zeggen over de schepping en ook niet over de bedoeUng met alle dingen. Het Woord Gods moest den mensch daarover het licht doen opgaan.

Na den val is de menschheid in twee groote deelen uiteen gevallen. Er zijn er die geloofd hebben het Woord Gods dat verder gesproken werd tot hun zaligheid, maar er zijn anderen die deze bijzondere openbaring energiek en krachtig hebben verworpen. Zij hebben zich verzet tegen het evangelie en tegen de genade Gods, die hen verkondigd werd.

Doch ook van de ongeloovigen blijft het waar dat zij openbaring van God gehad hebben. God heeft uit eenen bloede het gansche menschelijke geslacht geschapen. En de nakomelingen van Adam en Eva, die zich afgewend hebben van Gods beloften, hebben toch eenige kennis aangaande God op hun zwerftocht over de aarde meegenomen. Alleen maar, deze openbaring wordt, zooals Paulus opmerkt in den brief aan de Romeinen, in ongerechtigheid ten onder gehouden.

En onverschillig welk „geloof" en welken „godsdienst" men nu ook beschouwen wil en ongeacht hoe men dien godsdienst betitelen wil: nuttigheids-, psychologisch- of physiologisch-, ze is altoos een uiting van ongeloof, een verwerpen van de Goddelijke openbaring. Ze is immer een verachten van de genade Gods in Christus. Men wil zichzelf trachten te redden en tracht zichzelf een god te vormen naar eigen behoefte en naar eigen begeerte.

Op dit punt heeft dus Kagawa de Heilige Schrift tegen zich.

En in verband met deze gedachten behandelt do Japanner de vraag of God bestaat. „We kunnen inderdaad God niet met ons bloote oog aanschouwen. We laten een boek vallen: We gelooven inderdaad dat het gevallen is, maar hebben we ook de kracht ontwaard die het boek naar beneden heeft getrokken? Was het een draad die het naar onder trok, of was er een touwtje aan vastgemaakt? Neen, het boek werd omlaaggetrokken door de zwaartekracht, iets dat machtig is, maar onzichtbaar. Op dezelfde wijze is de God van het heelal hier aanwezig, zonder dat we Hem kunnen waarnemen. God is kracht. We kunnen die kracht met de oogen niet zien, maar het hart kan haar voelen. Als we zien hoe alles werkt, dan doen we dat met de oogen, maar het is het hart dat verstaat, hoe die werking teweeggebracht wordt.

De kracht van het heelal gaat alle menschelijke kracht te boven, en daarin ligt het bewijs, dat er een God in dat heelal is. Als we dat zeggen dan zal de materialist van dezen tijd zijn voorhoofd fronsen en beweren: Dat is te onbepaald. Het is immers niet met zekerheid te zeggen, of God al dan niet bestaat; toont ons iets dat we met de oogen kunnen waarnemen! ^)

Dergelijke soort van redeneeringen en bewijsvoeringen zijn in de geschriften van Kagawa bij menigte te vinden. Ook op dit punt is deze Japanner evenwel te veel in de leer geweest bij wijsgeeren als Kant en anderen, en heeft hij de Heilige Schrift als het Woord Gods verwaarloosd. Niet alleen de materialist zal daarom over dergelijke bewijsvoering zijn voorhoofd fronsen, maar ook de christen.

De manier, waarop Kagawa hier dit stuk behandelt is immers zuiver rationalistisch, louter theoretisch, en dus in het leven van de christenen als zoodanig contrabande. Wij kunnen en wij mogen de vraag of God bestaat niet door middel van redeneering tot oplossing pogen te brengen. De z.g. bewijzen voor het bestaan van God, die in den loop der eeuwen zijn opgesteld, zijn geen „bewijzen" in den strikten zin van het woord. Deze „bewijzen" kunnen op zijn hoogst het bestaan van God aannemelijk maken.

Het is goed, dat wij hier scherp toezien. Wij kunnen niet eerst langs den weg van redeneering het bestaan van God gaan bewijzen om vervolgens ia dien God te gaan gelooven. Er zijn er altoos velen, die evenals Kagawa het feit dat God bestaat op wetenschappelijke manier, theoretisch willen vaststellen. Men is van oordeel, dat het bestaan van God tenslotte een onderdeel van het menschelijk denken kan zijn. Hetzij men nu tot de aan-

vaarding van het Godsbestaan komt langs den weg van verstandelijke overwegingen, hetzij op grond van de inspraak van het geweten, hetzij tengevolge van gedane waarnemingen, in den grond van de zaak is men het weer met elkander eens.

Ieder die maar nadenken wil, en ieder, die de problemen van het leven slechts nuchter beschouwen wil, moet eigenlijk in staat zijn het bestaan van God te aanvaarden.

Hiertegenover moeten wij stellen de opmerking dat alleen de geloovige weten kan dat God bestaat. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Tevergeefs zoekt men bij Kagawa op dit punt een heenwijzing naar de Apostolische Geloofsbelijdenis. En wij mogen toch niet vergeten dat deze passage voorkomt in een evangelisatie-toespraak! Tevergeefs zoekt men een belijden van de groote werken Gods in schepping en herschepping, een getuigen van de openbaring die God heeft willen geven dat Hij alle dingen bestuurt naar Zijn wil en welbehagen en dat Hij zulks doet als de Almachtige.

De grondwaarheden van het christelijk geloof worden op dit punt door Kagawa dus niet in het licht gesteld.


1) Levensvernieuwing a.w. pag. 38, vgl. ook voor het voorgaand betoog pag. 35—37.

2) Levensvernieuwing a.w. 41.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's