GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EVEN PARKEEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVEN PARKEEREN.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij, o menscb Gods!

In deze aanspraak van Paulus (1 Tim. 6:11), worden wij gesteld pal voor onze ellende. Wij zijn maar al te veel predikanten Gods, ouderlingen Gods, evangelisten Gods, christenen Gods. Maar onze roeping is menschen Gods te zijn. Ik zou er achter kunnen voegen „op alle terrein des levens", indien deze staande term niet het gevaar in zicü droeg dat wij toch weer op de functie den nadruk gingen leggen ten koste van den persoon. De ambtsdrager Gods mag niet zijn een functionaris, die correct de één of andere betrekking vervult. Hij heeft mensch Gods te zijn als hij eet en drinkt, zich ontspant en met zijn kinderen uitgaat, ja, als hij slaapt. Met lichaam en ziel behoort liij Gode gewijd te wezen. Een mensch Gods als hij FranscW studeert en ook als hij een fietstocht maakt. Vaak is er bij ons zulk een groote scheiding tusschen onze functie en ons mensch-zijn, hoe grooter 'de overgave waarmede wij in onze functie dienen, des te grooter het verraad aan onze eigen mensohelijkheid. Zoo wordt het duf en saai in het christeilijk leven, een kringloop van verrichtingen waair het leven uit is, omdat zij afgedamd zijn van den levensader. Zoo komen de menschen tekort, die in ons geen levende brieven van Christus lezen, maar als het ware gedrukte formulieren onder het oog krijgen. Maar bovenal, zoo komt God de eere niet toe van Zijn schepsel. De bloem heeft niet d!e functie een honing-fabrikante te zijn of een salondecoratrice, maar zij bloeit en geurt, dient zoo in Gods schepping. 'Wij zijn ook niet klaar, wanneer wij dat apostolische mensch-Gods versmallen tot ziel-Gods. In de wondervolle eenheid van lichaam en ziel hebben wij God te dienen en te verheerlijken, die eenheid nooit verbrekend. Wij moeten zoo het Gode behaagt lijden als een christen, doch wij moeten ook gezond zijn als een christen. Ach, gelijken wij niet veel op één van de bekende weerhuisjes, als het lichaam naar buiten komt, gaat de ziel naar binnen. Als het mooi weer voor de ziel is, gaat het lichaam in het hok? Maar „menschen Gods" — dat is vitale menschen, frissche mannen en reine vrouwen, eikenboomen der gerechtigheid en rozen des Heeren! Zoo is het veelal niet, daarom correspondeert het „gij, o mensch Gods" onmiddellijk met het andere Paulinische woord: ik, ellendig mensdi...

Gij, o mensch Gods. Dat is evangelie! Dat is nabijheid! God weet dat ik geld noodig heb, dat ik buitenlucht behoef, dat ik zenuwen bezit. Zijn Scheppershand heeft Zelf die fijne draden gespannen en 'die teedere weefsels gesponnen. Over alle levensverbanden glanst het licht der genade. Als een blijde lokroep komt tot mij in al de ellende van mijn val de stem van het evangelie: gij, o mensch Gods! Het is waarlijk Pinksteren geworden, de dag is vervuld waarin God bij het vleeschi zou wonen, het gaat in mij zingen en jubelen; gij, o mensch Gods...

Gij, o mensch Gods, dat is ook roeping. Als wij tot diep in den nacht zitten te blokken, zóó groote verwoestingen aanrichten in ons ziellijk-lichamelijk leven, komt de roepstem: gij, o mensch Gods, ga slapen en verkwik u! Als wij vaak tot in het eindelooze vergaderen, met onderwerping luisteren naar het tienduizendste referaat, dan komt de stem: gij, o mensch Gods, ga naar buiten in de heerlijke zon, die de Hemelsche Vader laat opgaan niet alleen over boozen en luien, maar in de allereerste plaats voor Zijn lieve kinderen! Als omgekeerd wij zoetjes voortdeinen op bekende klanken, ls het verstand een tramritje maakt langs overbekende haltes, dan klinkt de stem bestraffend: ij, o mensch Gods, wilt gij uw hersens weleens iet zoo laten verroesten en verkalken!

Deze roeping geldt alle geloovigen. In „het groote gebed" tijdens den kerkgang kan de meest consciëntieuze voorganger niet alle nooden gedenken! Maar hier worden allen geroepen, dat is: gedaclit in Goddelijke genade, die altijd overvloeiende is. In deze roeping staan wij allen vlak naast elkander, ik annuleer de bestelling van mijn toga, wij hebben te verzaken alle schotjes die opgericht staan tusschen de kinderen van den Vader. Want dit is mijn officiëele ambt: mensch-Gods! Heb ik een bijzonder ambt ontvangen, dan versta ik dat slechts als een bepaalde functioneering van het algemeene ambt, dat mij verordmeert een menscii Gods te zijn. In dat mensch-Gods glanst de genadfe van den Geest der Heiliging, Die nederdaald'e om onder ons te wonen.

Kom, Schepper, Geest, bezoek Uw kerk. Met al het heil van Christus' werk!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

EVEN PARKEEREN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's