VAN RULER-BARTH - MILLIOENPLAN.

Hooggeachte Redactie,

Voor ieder onzer in Hoorn kwam het anti-millioenplan-advies in de Reformatie van Zaterdag j.l. volkomen uit de lucht vallen. Is - het mogelijk, dat nader verklaard wordt, waarom dit advies zoo plotseling verscheen? Sommigen noemen dit advies verkeerd, zeggen dat kwesties als deze geheel op de kiesvereenigingen moeten worden uitgevochten, zonder zulk een dringend advies; anderen vermoeden dat hier wat achter steekt.

De argumenteering van het feit, dat tegen den steun aan het millioenplan wordt geadviseerd, spreekt mij persoonlijk wel toe; evenwel moet ik toegeven, dat het ook mij verbaasde, dat niet eerst een voorzichtige afkeuring in de pers verscheen. Voorzoover mij bekend heeft echter alleen Herr. Ned. eens iets over het millioenplan opgemerkt. Ik hoop, dat deze procedure later nog nader verklaard zal worden.

Een tweede kwestie is, dat ik in De Reformatie las, dat de nieuwbenoemde prof. van Ruler Barthiaan was. De man is daarmee ten voeten uit geteekend. Ik heb indertijd eens onaangenaamheden met ds v. R. gehad, omdat ik hem zei, dat ik van verschillende zijden had vernomen dat hij een discipel van Barth was. Ds v. R. was ontstemd over de „gereformeerde ge-. woonte om ieder etiketten op te plakken, zonder onderzocht te hebben wat hij wilde", en verklaarde o.m. dat hij van meening was dat het juist een treurig .symbool was van het verval van dezen tijd, dat iemand als Barth zoo'n opgang kon maken. Hij gaf toe vroeger een tijdlang door Barth beïnvloed te zijn, maar zei daar thans geheel los van te staan. Met ds v. R.'s 'uitdrukkingswijze en zijn beschouwing over de beteekenis van den Staat in Cïods wereldplan kan ik het niet bijster vinden (ik heb nogal eens met hem van gedachten gewisseld), maar ik zie niet dadelijk, dat zijn gevoelen barthiaansch is. Hoogstens meende ik, dat het het gevoelen was van iemand, die zich van een ongereformeerde taal bedient, en 'daarom den luisteraar op zijn qui vive doet zijn. Voorloopig heb ik maar aangenomen dat ds v. R. „Van Ruleriaansch" is, en nogal beïnvloed door Hoedemaker. Als buitenstaander dacht jk, dat zijn benoeming door de Herv. 'sjTiödè nTet samériKïng'mèï zyn barthiaansche sympathieën, maar met zijn „hoogkerkelijke" opvattingen.

Ik geef toe, dat in de dissertatie van ds v. R. Barth nogal eens aangehaald is, maar ik mis de vakbelangstelling (mogelijk omdat ik de vakkennis mis) om deze te bestudeeren. Als de Redactie echter eens duidelijk kon verklaren of en waarom ds v. R. een Barthiaan is, zou dit misschien zeer nuttig zijn. Ds V. R. heeft nogal wat aanhangers, die zeggen gei'eformeerd te zijn, en van Barth niets moeten hebben. De Redactie zou hen hierdoor van voorlichting kunnen dienen.

Met de meeste Hoogachting,

Uw dw.,

Dr A. J. VERBRUGH.

Naschrift. In antwoord op bovengestelde vragen:

1. Het bedoelde advies kwam niet uit de lucht vallen, want in de pers zijn reeds eerder in deze richting wenken gegeven.

2. Bedoeld advies wijst er zelf op, dat hier factoren in het spel zijn, bijv. de principieele leiding van onze jeugd, die van algemeene beteekenis zijn. Zoolang onze J.V.'s en M.V.'s zich bezig houden met de studie van de beginselen der christelijke politiek, krijgen ze te maken met opvattingen als van dr I. A. Diepenhorst.

3. Br steekt niets achter bedoeld advies, maar er steekt in, wat er in staat.

4. Een voorzichtige afkeuring is toch een afkeuring; en voorts is het bedoelde advies zelf voorzichtig, wijl het waarschuwt tegen onvoorzichtigheid in het steunen van een actie waarvan de gevolgen, als ze niet te voren onder de oogen worden gezien, aan onze controle ontsnappen.

5. Prof. V. Ruler is inderdaad Barthiaan. Dat was hij al toen hij, nog student zijnde, door prof. Haitjema „gebruikt" werd om een (overigens onder overlegging van de gronden door mij afgewezen) weerlegging te geven van door mij tegen prof. Haitjema gebruikte argumenten. Bovendien heeft het weekblad van den Hervormden Raad voor Kerk en Publiciteit nog pas er aan herinnerd, dat het juist Barth was, die van den student van Ruler destijds zeide: „houdt hem in het oog" (dit dan in prijzenden zin). Dat dr V. Ruler in zijn opvatting aangaande de theocratie zich van Barth verwijdert is natuurlijk ook ons bekend. Maar Barth wijkt ook zelf van Barth af. Het komt op de grondgedachten en grondmotieven aan. Barth zelf wijkt soms van Brunner af, maar in zooverre Brunner weer aan die grondgedachten refereert buigt in de conclusies Barth toch weer naar Brunner over, en deze naar Barth (een voorbeeld in onze rede ter sluiting van den cursus).

Invloeden van Hoedemaker zijn ongetwijfeld bij van Ruler aanwezig, maar die waren er ook bij Haitjema. Barth is begonnen te zeggen: tusschen , , de wereld Gods" en „ónze wereld" is een tegenstelling; van Ruler stelt tegenover „onze wereld" de „toekomende", wat Brunner ook doet; zij verschuiven dus het probleem eenigszins, wat ook Barth min of meer doet als hij af en toe naar Brunner zwenkt; maar intusschen blijft de contrasteering tusschen „onze wereld" en , , Gods wereld", hetgeesn dan weer aan de Barthiaansche grondideeën trouw blijft. De redeneering, die blijkens bovenstaande ds v. Ruler zelf opzette lijkt erg veel op hetgeen dr Berkouwer over van Ruler opmerkte, maar beiden zijn dan ook in dezen in him beweringen evenzeer af te wijzen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen