GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET GROTE GEVAAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GROTE GEVAAR

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie de geschiedenis van Christus' kerk, zoals deze zich op aarde afspeelt, overziet, zal al heel gauw door twéé daarin werkzame, geheel tegenstrijdige, motieven getroffen worden.

Vóór alles zal hij ontdekken, dat Christus, de Zone Gods, door alle tijden en op alle plaatsen degenen, die de Vader Hem gaf, vergadert, beschermt en onderhoudt en ze zo maakt tot leden van zijn lichaam, tot het volk Gods, dat eenmaal de nieuwe aarde vervullen zal. Pit werk van Christus is het eerste en het laatste, het allesbeheersende in de geschiedenis van Gods kerk.

Maar daarnaast, daartegenover, daar dwars doorheen, zal hij óók nog wat anders zien. Hij zal n.l. getroffen worden door déze benauwende werkelijkheid, dat van de aanvang af heel velen, ja, de grote meerderheid van hen, die aanvankelijk tot de kerk vergaderd werden en zo tot de kerk behoorden, afvaUen en ondergaan. Of, anders gezegd: hij zal stuiten op een rusteloze, geweldige energie van Satan, die in de kerk, onder de kerkleden, tegen Jezus Christus inworstelt en, gerekend naar wat voor ogen is, door een altijd voortgaande afval Diens werk voor een zeer groot deel verijdelt.

Als we nu de historie der kerk in vogelvlucht bezien, ontdekken we de gruweUjkheid en de ontzaglijke omvang van deze afval onmiddellijk. Als 'n dikke, zwarte streep vertoont hij zich in het panorama dat zich dan voor onze ogen ontrolt.

Naar de belijdenis der vaderen begon de Zone Gods reeds in het begin der wereld met de vergadering van zijn kerk. Hij grijpt Adam en Eva onmiddellijk na hun schepping met zijn woord, maakt ze zo tot leden van zijn lichaam en zal, via de gehoorzame volbrenging van de hun van Godswege opgedragen taak, zijn gemeente doen groeien en rijpen tot ze de volkomenheid bereikt.

Maar nauwelijks is de komende Christus met dit alle eeuwen omspannende werk begonnen, of de ellende begint. Adam en Eva komen in opstand tegen God. Zij verwerpen Diens woord. Zij verslingeren zichzelf aan Satan. Dat wil zeggen: de afval is een feit geworden. En de Heilige Geest moet op de eerste bladzij van het boek der kerkhistorie ook het verhaal van de moedwillige afval van de levende God opschrijven.

Maar — God zij geloofd! — de Koning der kerk legt zich bij deze afval niet neer! Hij wil en zal ondanks alles zijn kerk toch verzamelen. En zo zien we, dat God in zijn wonderlijke genade Adam en Eva opnieuw grijpt en ze maakt tot de eerstelingen van zijn verloste kerk.

Maar ook de afval gaat door! Het eerste kind der kerk, de oudste zoon van Adam en Eva, wordt ook de eerste afvallige in de bedeling der genade! En van hem uit vreet die afval in een razend tempo en met onstuimige kracht verder. Na niet zo heel veel eeuwen is het mensdom, op een enkele uitzondering na, van God afgevallen. De ganse mensheid is dan één brok geconcentreerde ongerechtigheid. En God maakt, door de katastrofe van de zondvloed, een abrupt einde aan de eerste wereld.

Ook nu gaat God evenwel onverstoorbaar voort met het vergaderen van zijn volk. In Noach's gezin draagt Hij haar, door de vloed heen, de nieuwe wereld binnen. En uit Noach's zaad zal zij groeien tot het einde wordt bereikt. Maar zie: ook de afval gaat via de ark van de oude naar de nieuwe wereld. Hij openbaart zich onmiddellijk na de vloed in Cham. En weer tast hij in korte tijd de ganse naensheid aan. Na niet zo heel veel jaren verrijst de toren van Babel op aar­ de: het werkstuk en een symbool van een afval, die opnieuw heel de mensheid naar de ondergang drijft.

Maar ook thans zet God in verheven majesteit zijn werk voort. Hij redt daartoe nu niet één man met diens gezin uit een ondergaande wereld. Neen, Hij verkiest midden in een zondige mensheid, die zal blijven voortbestaan, en steeds dieper zal vallen, één man om Zijn vriend te zijn. En uit die man zal Hij daarna één volk verwekken, dat het eigen volk, de eigen kerk des HEREN wezen zal. God roept Abraham en maakt hem tot zijn eigendom. Maar ook om Abraham verschijnt de grauwe verschrikking van de afval. Abraham's oudste zoon is immers Ismaël, de besnedene, die in Izak Gods kerk vervolgt. En is Izak's eersteling niet Ezau, de onheiUge en hoereerder, die zijn door God hem geschonken eerstgeboorterecht verkwanselde?

En wat zo in Abrahams gezin begon, bleef in zijn geslacht. Ja, het werd steeds erger. Het is één verschrikking de historie van Abraham's volk na te gaan. O zeker, wat God voor en in Israël deed is wonderlijk en heerlijk en vol van genade en trouw. Maar wat Israël praesteerde is ontzettend. Nauwelijks heeft God dat armzalige, eigengereide, altijd kankerende volkje bij de Sinaï tot zijn eigendom gemaakt, of het stort zich in het moeras van de gore kalverendienst. En een korte tijd later moet God het zelfs veroordelen tot algehele ondergang in de woestijn. Zeker, onder Jozua gaat het een poos prachtig. Maar daarna komt de grote misère! Het thema van de historie die dan begint is ten volle afval, afval, afval. Vele malen grijpt God in. Hij kan het niet laten zijn volk te redden. Maar het helpt niet! Het is steeds hetzelfde droevige lied: sraël rukt zich los uit Gods reddende hand en doet dat, waarover de hemelen zich ontzetten en huiveren: et verruilt hun enige, heilige trouwe God voor de drekgoden der volkeren, voor dat wat niets is (Jer. 2 : 10—13).

En wat de richterentijd te aanschouwen gaf, her-

haalt en verergert zich in de koningentijd. Steeds zeldzamer worden de koningen, die de HERE dienen. Steeds kleiner wordt het getal van hen, die trouw zijn aan Jakobs God. Steeds dieper stort de grote massa in de afgrond van eigenwillige godsdienst en liederlijke afgoderij. En het eind is de ondergang. Israël wordt als kaf verstoven in de gistende volkerenwereld van het Oosten. Het houdt op te bestaan als vrij, zelfstandig volk. En voor God verschijnen in Sion, dat kan nu niet meer.

Het is onbegrijpelijk, maar het is toch de volle waarheid: ondanks eeuwen-en eeuwenlange voortgaande afval en te midden van het verpletterend oordeel der ballingschap, laat God zijn kerk toch niet los. Hij brengt zijn erfdeel door het vuur van zijn gericht weer terug naar het heilige land. Zeker, het is maar een handjevol dat weerkeert, de grote massa is definitief afgevallen en ondergegaan. Maar het is toch het oude volk. En het komt terug in het land der vaderen, overgoten met" het licht van Gods genade.

Zal het nu goed gaan? Neen, het wordt thans zelfs erger dan ooit! Er komt nu een afval zo radicaal als maar mogelijk is, doch tegelijk zo zorgvuldig gecamoufleerd door strakke orthodoxie en preciese wetsbetrachting, dat hij bijna niet te herkennen is. Maar juist dit is de afval in zijn verschrikkeUjkste en meest gevaarlijke vorm. In de greep van deze afval komt Gods volk er toe Gods eigen Zoon te vermoorden. En dan voltrekt, zich het duistere raadsel der historie: Op het moment, dat Gods grootste genade aan zijn volk wordt geopenbaard; op het moment, da.t Hij zijn kostbaarste geschenk aan zijn kerk geeft, valt de oude kerk zó ontzettend, zó diep, zó onherstelbaar als nimmer te voren. In de volheid des tijds valt de grote massa van Israël af, komt over het volk vari Abrahaln, de verharding en wordt het door God verworpen (Rom. 11 : li, 12, 15, 28).

En nu is dit voor ons het benauwende, dat naar het veelstemmige getuigenis der Schrift, de afval, waarvan de kerk der oude bedeling zo overvol, was en waardoor ze, wat het getal betreft, voor het overgrote deel is ondergegaan, in de nieuwe bedeling niet zal verdwijnen, maar integendeel, nog wel erger worden zal. Op vele plaatsen wordt ons dit met sterke nadruk verzekerd.

Wanneer, om maar iets te noemen, de Heiland vlak voor zijn dood zijn discipelen het schilderij voorhoudt van de laatste dagen, dan vertoont zich daarop ook en wel als een sterk op de voorgrond tredende figuur de grote afval in de kerk! Velen, zo horen we Hem zeggen, zullen in die dagen teii val komen en zij zullen elkaar overleveren en vervolgen. En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden (Matth. 24 : 10, 11). Ik weet, zo verzekert Paulus aan de ouderlingen van Efeze — en dus ook aan die van alle gemeenten — dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigen midden" zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken (Hand. 20 : 30). Petrus bindt het de gemeenten van alle tijden op het hart, dat er valse leraars in haar zullen binnendringen. Zij zullen verderfelijke ketterijen doen binnensluipen en zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenen, om zo een schielijk verderf over zich te brengen (2 Petr. 2:1). Ja, als Paulus in een groots perspectief de avondstond der wereld aanschouvrt en toont, dan wijst hij er op, dat vlak voor de wederkomst van Christus twee ontzettende gebeurtenissen de gang der kerkgeschiedenis beslissend zullen_ bepalen. De eerste is het optraden van de Antichrist, die zich in Gods tempel^ dat is in de kerk, zal verheffen, om zo, van binnen uit, tegen haar te woeden. En de andere, zeer nauw met de eerste samenhangend, is de grote afval, die komen moet vóór de Zoon des mensen zal verschijnen op de wolken-(2 Thess.).

Heel de kerkgeschiedenis is dus naar Gods eigen woord vól van de afval. Kerkgeschiedenis is óók afvalsgeschiedenis. Ononderbroken gaat de afval voort. Duizenden en millioenen zullen in Christus' naam in de kerk worden opgenomen om zich, vroeger of later, innerlijk en soms óók uiterüjk, daarvan los te scheuren. Deze afval is oneindig veel gevaarUjker dan alles wat de kerk van buiten af bedreigt en aanvalt. In de afval ontmo_f: t de kerk haar verraderlijkste ergernis. Als een massale vergiftiging, als een geestelijke doofheid en dofheid, tast hij de duizenden aan, verlamt hen en maakt hen zo tot een gemakkeüjke prooi van de Boze.

Het is wel een teken van beangstigende verblinding, dat zo heel weinigen oog hebben voor de dodelijke en subtiele gevaar van een afvalsproces als het eenmaal in de kerk optreedt en betoverend en sluipend zijn tienduizenden verderft.

Ik wil nu een paar vormen, waarin deze afval in de kerk optreedt met enkele ruwe lijnen schetsen. In de eerste plaats denk ik dan aan die vorm van afval, welke zich openbaart in een langzaam, groeiende onverschilligheid ten opzichte van de Here, zijn woord en zijn kerk. Als deze afval optreedt verandert aan het kerkelijk leven uiterlijk heel weinig. Zelfs is er dan vaak een verhoogde activiteit wat betreft het optreden van de kerk in de wereld, de uiterlijke organisatie, kerkbouw enz. Maar wie geestelijk ziet en oordeelt, bemerkt dat het in de kerk langzamerhand killer wordt. De dienst van God, het meeleven met de kerk in haar strijd tegen alle zonde, krijgt al meer het karakter van.gewoonte en sleur. Het echte leven, de offerbereidheid, de zelfverloochenènde dienst verzwakken en worden zeldzamer.

Achter deze toenemende onverschilligheid ligt een langzaam voortvretende, innerlijke assimilatie aan de wereld, aan de geest dezer eeuw. Er treedt een ken-

tering op in de waardering van, de visie op het mensenleven in lieel zijn omvang. Men gaat wat anders, Wal: , , ruimer" denken over de dienst des Heren, de kerk, het huwelijk, de kinderen en hun opvoeding, de arbeid, de ontspanning enz. Er is in dat alles een toenadering tot de levensopvatting van de God-loze wereld, zoals die in zo'n tijd reilt en zeilt. Van de Schriftuurlijke zelfverloochening, het alleen maar willen dienen, het nooit zichzelf zoeken, het kruis-dragen ' achter Christus, verstaat men al minder. Er konat wat Pau" us noemt het eenzelfde levensschema, de eenzelfde levensstijl hebben als deze wereld (Eom. 12 VS 1, 2).

Dat afvalsproces wordt op duizend manieren gestimuleerd door de wereld buiten en in de kerk. Als een onzichtbaar ifluïdum dringen de beschouwingen, waarderingen, denkbeelden en idealen der wereld de zielen van de kinderen der kerk binnen. Het geschiedt geleidelijk, geruisloos door kranten, boeken, radio, gesprekken, kortom, door heel de geesteUjke dampkring waar men dagelijks in leeft en ademt.

O zeker, er is overal nog godsdienstigheid, kerkelijkheid, christelijlcheid. Maar het is alles zo vaal, zo leeg, zo verschimmeld. Het is een brok traditie, een ruïne van het innige, rijke, sterke leven met God, zoals dat in vroegere generaties bloeide. Men merkt het onmiddellijk en men beleeft het als een obsessie, dat Gods rijk en Gods kerk bij de grote massa niet meer het eerste en laatste, niet meer het énige zijn. Men kent niet meer het: wie heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Ja zeker: de kerk is er óók nog, en het bidden en bijbellezen en kerkgaan eveneens. Maar het is niet meer. het centrale, het allesbeheersende. Het hart is er niet meer in. Je kunt het soms zo maar in een kerk-.x ii"idié'nst voelen, beleven, dat het helemaal mis is! Tfe \' 'ooitijsterende menigte is kennelijk verveeld. Alle spanning is uit de gezichten, de houding verdwenen. De , blik van de ogen verraadt onmiskenbaar, dat de gedachten, ja, het hart ver, ver. weg zijn. Mét een zucht van verlichting wordt het amen na de preek geaccepteerd. En pas als men buiten de kerkmuren is komt de glans weer op het gezicht! Want daar is toch maar het eigenUjke leven en de echte vreugde!

Als dan in een kerk, waarin deze afval de geesten vergiftigt, ^ Gods grote genade in Christus voluit wordt gepredikt; als de radicale eis om alleen voor de hemelse Vader te, leven op de zielen wordt gebonden; als dus geroepen wordt om midden in het leven van elke dag alles schade en drek te achten om de uitnemendheid van Jezus Christus; als men gedrongen wordt om Christus' wil hier en nu te lijden en smaadheid te dragen, omdat dit onlosmakelijk verbonden is aan het hier en nu christen-zijn - dan ontstaat verzet, dan komt de woede, dan volgt dikwijls de breuk, dan wordt de afval openbaar!

Het is niet minder dan een ramp en een zware zonde bovendien, als de kerk, speciaal de ambtsdragers daarin, van deze afval niets merkten. Dan vreet het kwaad ongestoord verder. En dan geschiedt het zelfs practisclj onder de leiding en door de prikkel van hen, die het ten bloede toe moesten tegenstaan.

Maar nog groter ramp is het als de kerk deze afval ontziet! Er wordt dan wel iets van beseft, dat het Ln de kerk niet gaat zoals de Here het wil. Men is ook onrustig, omdat Jezus Christus niet die eer ontvangt als Heer en Heiland, welke Hem vanwege de grote verlossing die Hij tot stand bracht, toekomt. Maar men zocht naar constructies en theorieën om dit kwaad een plaats te geven en te normaliseren. Men probeert het zo te kleuren, dat het alleszins acceptabel, ja, misschien wel Jjij uitstek chris^ehjk lijkt.

De manieren, waarop, "dit, - gesscljiede^.-J? ^!} zjjn velerlei.

Men.kani.lï.v. accentueren', . < Jat'het ïivangelile een woord Gods is voor de — overigens gehéerongrijpbare en denkbeeldige — „ziel". Of dat het alleen maar dient om de mensen in de wirwar van het aardse leven de weg naar de hemel te 'wijzen. En dan zo, dat al dat aardse gedoe met de hemel en het daar naar toe gaan practisch in generlei verband staat. Men isoleert dan het evangelie met de ziel en de hemel van deze aarde. En wat die aarde betreft, och daarmee moet ieder maar zijn eigen gang gaan en doen wat goed is in zijn ogen.

Een andere, bizonder geliefde methode waardoor men de afval ontziet, is het voortdurende spreken en preken over de „gebrokenheid" van hét leven. We leven, zo verzekert men, in een „opgebroken" situatie, in een wonderUjke, verwarde kluwen van goed en kwaad, recht en onrecht. Wie zal nu met volkomen zekerheid kunnen zeggen hoe ieder daarin naar Gods wil moet leven en handelen? Daarom is alle rechtlijnigheid en het werken met een „zwart-wit-sohema" uit de boze. We moeten op zijn minst aan ieder een zeer grote ruimte laten ten aanzien van het nemen van beslissingen. En we moeten zeen behoedzaam zijn in het beschuldigen van en oordelen over anderen. En we zullen moeten erkennen, dat ten slotte ieder naar eigen inzicht en verantwoordelijkheid zijn weg moet zoeken.

Het allerergste evenwel van wat men in het ontzien van dat dodelijk gevaar voor de kerk kan praesteren, is het stimuleren van deze afval onder de leus van het veroveren der wereld voor Jezus Christus. Dat ziet men thans overal gebeuren! Er gist, met name in de jeugd onzer dagen, een felle hunkering, een tomeloze drift naar bioscoop, toneel, dans en ander werelds vermaak. In plaats, dat men nu dit alles brengt onder de felle critiek van het woord Grods; in plaats dat men het daemonisch karakter van de ganse moderne genot-en vermaakwereld meedogenloos ontmaskert en verdoemt; in plaats dat men rusteloos bezig is om te laten zien hoe ongelofelijk veel ellende Satan met deze „asfaltcultuur" teweeg brengt, gaat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

HET GROTE GEVAAR

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1951

De Reformatie | 8 Pagina's